Door Thijmen Sprakel
Docent en redacteur Edukitchen
Inleiding
Voor de tweehonderdste keer doet de onderwijsinspectie verslag over de staat van het onderwijs. Althans, de staat van het onderwijs door de ogen van de onderwijsinspectie. Want hoe bepaal je nou de staat van het onderwijs? Waar kijkt de inspectie naar? Zijn dat kaders die aansluiten op mijn kaders? Sluiten de kaders aan op de actualiteit en toekomstige ontwikkelingen in de samenleving? In dit artikel neem ik ‘De Staat van het Onderwijs 2017’ onder de loep en probeer uit te vinden welke kijkkaders de onderwijsinspectie hanteert en waarom.
Er zijn wettelijke kaders, de zogenaamde deugdelijkheidseisen, maar dat is niet het enige waar de inspectie op let. De inspectie tracht inzichten uit de wetenschap mee te nemen in haar kijkkaders. Zo heeft de Nieuw Zeelandse onderwijswetenschapper John Hattie een grote invloed op de bril van de onderwijsinspectie. Ook de PISA-lijstjes zijn een belangrijk gegeven waarmee rekening gehouden moet worden volgens de beleidsmakers. Maar er is meer.
De actualiteit in schooljaar 2015/2016
Schooljaar 2015/2016 was een periode met veel aanslagen in Parijs, Ankara, Istanbul, Orlando en Brussel. Het was ook een schooljaar waarin onmogelijke scenario’s werkelijkheid werden: Donald Trump werd verkozen tot president; het Verenigd Koninkrijk stemde voor een Brexit en IS rijdt met een vrachtwagen in op feestend publiek in Nice.
Heel Europa krijgt te maken met een grote stroom vluchtelingen uit Syrië en Irak vanwege de burgeroorlog en het terrorisme dat de landen verdeelt en in stukken scheurt. De vluchtelingencrissis is het thema van vele verkiezingen en zorgt voor verdeeldheid in het maatschappelijke debat van vele landen. De aanslagen en aanrandingen in Keulen en andere Duitse steden gedurende de jaarwisseling 2015/2016 zorgden voor veel wantrouwen jegens de vluchtelingen. Ook Nederland komt er op dat vlak niet ongeschonden uit. Ter Apel staat ter discussie als omwonenden lastig worden gevallen door mannen uit het vluchtelingenkamp. Mannen die vaak uit landen komen die als veilig worden aangemerkt en Nederland bezoeken uit economisch belang.
2017
Wilders wint flink terrein en is met 20 zetels een van de grote winnaars van de Nederlandse verkiezingen. De Nederlandse normen en waarden staan onder druk. Althans, dat is een veel gehoorde leus tijdens de verkiezingen van 2017. Dit gevoel wordt nog eensversterkt als Turkse ministers reclame willen komen maken voor een referendum in Turkije. Turks Nederland wordt gemobiliseerd en de voor- en tegenstanders van Erdogan laten hun stem horen. De media doen ons geloven dat Turkse Nederlanders zich in de eerste plaats Turks voelen, dan moslim en als laatste Nederlander. Waar of niet waar, het roept kritische vragen op. Wat zijn de Nederlandse normen en waarden waar wij zo’n belang aan hechten in Nederland? Waarom voelen minderheden zich in de Nederlandse maatschappij niet in de eerste plaats Nederlander? De Brusselse wijk Molenbeek en de Parijse voorsteden laten zien dat grote groepen mensen met een migratieachtergrond zich buitengesloten en achtergesteld voelen door hun eigen overheid. De kloof tussen autochtoon en allochtoon wordt immer groter.
De treitervlogs van Ismail doen daar nog eens een schepje bovenop en bevestigen voor velen het beeld dat er bestaat over de terreur die allochtone minderheden zouden veroorzaken onder de brave burgerij. Ook hier weer is het van belang de rol van de media kritisch onder de loep te nemen. Aandacht voor dit soort negativiteit zorgt ervoor dat succesverhalen van allochtone minderheden de voorpagina’s niet halen. Deze thema’s beïnvloeden naar mijn mening in grote mate de bril van de onderwijsinspectie, of liever gezegd: De beleidsmakers in Den Haag, want we moeten niet vergeten dat de inspectie slechts het mandaat van de minister en staatssecretaris uitvoert.
Kansenongelijkheid
En nu weer terug naar het onderwijs. Kansenongelijkheid is net als vorige jaar een van de hoofdthema’s waarop door de inspectie wordt gelet. In alle lagen van het onderwijs blijkt dat leerlingen met hoger opgeleide ouders meer kansen hebben in het onderwijssysteem dan wanneer de laagopgeleide ouders hebben. In het primair onderwijs (PO) uit zich dit in hoger advies van een basisschool wanneer ouders een hogere opleiding genoten hebben. De kinderen van laagopgeleide ouders hebben vijf keer meer kans een lager advies te krijgen dan kinderen die ouders hebben met een universitaire achtergrond.
Op het voortgezet onderwijs (VO) stromen leerlingen met laagopgeleide ouders sneller af naar een lager niveau dan leerlingen met hoogopgeleide ouders. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen: (1) Hoogopgeleide ouders kunnen hun kinderen beter helpen bij huiswerk; (2) Ze zijn mondiger naar docenten toe en kunnen beter om hulp vragen; (3) Ze zijn beter in staat extra hulp te financieren voor hun kind en (4) Doen meer aan culturele activiteiten die bijdragen aan de algemene ontwikkeling van hun kind. Opstromen gebeurt minder bij kinderen met laagopgeleide ouders en deze groep leerlingen stapelt minder vaak een diploma dan kinderen met hoogopgeleide ouders.
Een homogene of heterogene brugklas maakt een wereld van verschil aan kansen voor later. Wordt een leerling met een citoscore van 544 in een homogene vwo-brugklas geplaatst, dan is er 80% kans dat hij over 3 jaar nog steeds op dat niveau zit in de derde klas . Wordt diezelfde leerling in een havo/vwo-klas geplaats, dan blijft er nog 40% van die kans over. Waarom plaatsen scholen leerlingen dan in een gemengde klas?
Aan de ene kant willen scholen leerlingen kansen geven te excelleren op het hoogste niveau, want dat is volgens beleidsmakers het beste voor het kind. Aan de andere kant zorgt het bieden van kansen in gemengde klassen ervoor dat juist die hoogste niveaus in de klas naar beneden worden getrokken door de laagste niveaus. Dus voornamelijk de laagste niveaus profiteren van gemengde brugklassen.
Een uitzending van Radar over de status van het vmbo hielp Nederland er weer aan herinneren dat leerlingen op vroege leeftijd van elkaar geschieden worden op cognitieniveau. Dit wordt neergezet als een kwalijke zaak. Een klas met gemengde cognitieniveaus zou dus wat dat betreft de voorkeur hebben. Dit soort maatschappelijke experimenten pakt nadelig uit voor de leerlingen met het hoogste cognitieniveau blijkt uit voorgaande alinea. Aan de andere kant zou het winst kunnen opleven omdat leerlingen met grotere culturele en maatschappelijke verschillen met elkaar in contact komen en blijven en zo een realistischer beeld krijgen van de maatschappij zoals deze is en dat ten voordele zouden kunnen inzetten tijdens school en werk. Ook hier moet je je weer afvragen voor wie dat de meeste winst oplevert. Een inclusieve samenleving is een mooi streven, maar moet dat ten koste gaan van de leerlingen met hogere cognitieniveaus?
Burgerschapsonderwijs
Niet geheel onverwacht is het thema burgerschap volop in het nieuws. De staatssecretaris zegt in een kamerbrief dat het burgerschapsonderwijs onder de maat is. Er is geen samenhang in de programma’s (er wordt gesproken over een lappendeken) en de doelen zijn niet altijd bekend en over het resultaat van burgerschapsonderwijs is nog minder bekend. Het mbo slaagt er het beste in dit thema op te pakken. Een reden hiervoor is het kwalificatiedossier waarmee mbo-scholen werken. In deze dossiers worden doelen vastgelegd waaronder doelen op het gebied van burgerschap. Op deze manier kan beter bijgehouden worden in welke mate een doel beheerst wordt. Het is vooral het vo dat nog niet voldoet aan de standaard die meneer Dekker voor ogen heeft. Meer dan ooit is het zaak dat Nederland een front vormt tegen extremisme, populisme, racisme, discriminatie en uitsluiting van bevolkingsgroepen. De school is een goed middel om deze doelstellingen te bewerkstelligen.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid en informatiewijsheid zijn belangrijke vaardigheden die studenten en leerlingen moeten blijven ontwikkelen binnen ieder onderwijsniveau. Deze skills worden duidelijk omschreven in het project onderwijs2032. Hierin wordt een handreiking gedaan voor een nieuw te vormen curriculum dat meer toekomstbestendig moet zijn dan het huidige. De zogenaamde 21st century skills krijgen hierin een prominente rol.
Geluk en motivatie
Hollandse leerlingen zijn de gelukkigste in de hele EU. De motivatie van leerlingen blijft echter achter op het internationale niveau. Dat roept een aantal vragen bij mij op: Wat is geluk? Hoe meet je geluk? Waar kijk je dan naar? Ik ben bijvoorbeeld erg gelukkig als ik gitaar speel.
Een tweede vraag is ‘Waar komt dat gebrek aan motivatie vandaan?’ Is dat een probleem dat docenten moeten oplossen of hebben we hier te maken met een massale verschuiving van de interesses en belevingswerelden van leerlingen? Interesses en belevingswerelden die op geen enkele wijze meer matchen met de klassieke ouderwetse manier van onderwijs zoals dat op veel scholen nog plaatsvindt?
Hoe hoger hoe beter
Het inspectierapport legt de focus op op- en afstroom. Opstroom is goed en afstroom niet. Dit is een van de redenen dat de Onderwijsraad Dekker een negatief advies gaf op het maatwerkdiploma. Leerlingen zouden vakken op een hoger niveau kunnen afronden, dat was goed. Een leerling die een vak op een lager niveau zou willen afronden, dat zou kwalijk zijn. Het diploma zou ook internationaal in waarde afnemen. Ik hoor hier weer de retoriek van de hoogopgeleide academici die pleiten voor een onderwijssysteem dat hen veel goeds heeft gebracht. Deze academici staan zeer ver van de realiteit van mijn achterban: de basis-en kader beroepsgerichte leerling. Het zijn ook dit soort academici die pleiten voor het behoud van Frans en Duits op het vmbo en mavo. Waarom? In hun belevingswereld en werkveld hebben ze deze talen op niveau kunnen gebruiken. Blijkbaar wordt er in het Europees parlement nog weleens een mondje Frans gesproken. Hoe vaak zal mijn BBL of Kaderleerling Frans of Duits praten? Nuttige investering? Ik denk dat er andere vaardigheden zijn die prioriteit moeten krijgen. Denk bijvoorbeeld aan: mediawijsheid, informatievaardigheden, kritisch denken, netwerken, creatief denken en samenwerken. Overigens pleit Paul Schnabel, de geestelijk vader van onderwijs2032, ervoor Frans en Duits als verplicht vak in het onderwijs te schrappen. Het Hyperion Lyceum was een van de eerste scholen in Nederland die het lef had om het ouderwetse onderwijssysteem eens kritisch tegen het licht te houden. Ilja Klink, oud-rector van het Hyperion, vertelt in een aflevering van Tegenlicht dat ze besloten hebben Duits uit het vakkenpakket te gooien. De leerlingen van Hyperion kunnen prima zonder Duits aldus Klink.
Ik wil het hier niet hebben over het wel of niet aanbieden van Frans of Duits in het Nederlandse onderwijs. Wat ik hiermee wil aantonen is dat beleid in dit land wordt gemaakt door mensen die baat hebben gehad bij academisch onderwijs. Zij hebben baat gehad bij vakken als Frans en Duits en moeten kunnen rekenen op het hoogste niveau. Vaak leven beleidsmakers in een werkelijkheid die ver, heel ver, afstaat van de werkelijkheid van laagopgeleid Nederland. Beleidsmakers denken aan PISA-lijstjes, carrièremogelijkheden vanuit hun perspectief, kwaliteit van onderwijs in de vorm van rendement.
Hoger is niet beter
Houd op met het inzetten op hoger is beter zeg ik. Zet in op optimale aansluiting met de arbeidsmarkt en maatschappij. Voor iedereen moet er een plekje zijn in deze samenleving. Hoger is niet per definitie beter. Zo komen er jaarlijks vele duizenden psychologen bij op de arbeidsmarkt met een zeer geringe kans op werk in die richting. De waarde van een diploma op hoog niveau is in dit geval zeer laag. De mbo’er met een loodgietersopleiding is meer waard op de arbeidsmarkt.
In de vorige eeuw was een hoge opleiding significant meer waard dan nu omdat het je toegang gaf tot de beter betaalde banen. Automatisering en robotisering zorgen ervoor dat de parate kennis die je opdoet tijdens een hogere of academische opleiding in het niet valt bij een database van een computer of skills van een robot. In de financiële dienstverlening raken velen hun baan kwijt waarvan ze altijd gedacht hadden dat ze die voor het leven zouden hebben. Ze hadden er immers hard voor gestudeerd en zich onmisbaar gemaakt. Helaas gooiden Bill Gates, Alain Turing, Steve Jobs, Steve Wozniak, Tim Berners-Lee en andere grootheden uit de Tech industrie roet in het eten.
Parate kennis op academisch niveau is niet meer de sleutel tot succes. Meer en meer komt het zwaartepunt te liggen op agility. Oftewel de mate waarin je in staat bent je aan te passen aan een snel veranderende wereld. Onderwijs2032 laat duidelijk zien dat deze maatschappij vraagt om een andere set skills dan 20 jaar geleden. Dus als blijkt uit de cijfertjes dat er minder mbo niveau 4 leerlingen doorstromen naar het hbo, dan is dat niet per definitie slecht of jammer. Dat zou kunnen beteken dat het mbo uitstekend werk heeft gedaan in het bevragen van de leerlingen, ontdekken waar de echte interesses van de leerlingen liggen en deze verder hebben geholpen naar werk of een mbo-opleiding die aansluit bij de interesse van de leerling. Dit is volgens mij het ultieme doel van het mbo: aansluiten bij de interesses van de student en deze uitdagen zijn doelen te bereiken en de student begeleiden naar werk of een zinvolle invulling van zijn of haar bestaan in de maatschappij.
Schooladvies
Laat ik deze paragraaf beëindigen met een advies aan ouders die op zoek zijn naar een middelbare school voor hun kind: kies voor een school die aantoonbaar werkt aan 21st century skills. Dit is nóg belangrijker voor de toekomst dan excellente eindexamenresultaten voor Nederlands, Engels en Frans. Het zou natuurlijk mooi zijn als een school in beide zou slagen.
Het rapport van de staatssecretaris en minister
Docenten zouden leerlingen door de schoolopleiding heen moeten loodsen op minimaal het niveau waarop ze zijn binnengekomen. Als de docent de leerling echt een plezier wil doen, dan zorgt de docent ervoor dat de leerling zelfs een niveautje opstroomt. Hoe hoger hoe beter zo lijkt de boodschap van het rapport. Maar voor wie eigenlijk?
Ten eerste wil de minister met internationale lijstjes aantonen dat ‘wij’ bij de besten horen. Waarom? Dit is een soort rapport voor een minister en staatssecretaris. Zo kunnen ze aantonen dat ze goed bezig zijn. Je moet jezelf natuurlijk wel naast iemand anders zetten onder de meetlat, anders weet je niet of je wel de beste bent. Ik persoonlijk als burger en ouder lig er nog geen minuut van wakker of we nou boven, onder of naast Singapore staan op de PISA-ranking voor Engels of wiskunde. Dat heeft op mijn leven geen enkele invloed. Wat mij betreft moet PISA een spelletje voor kinderen blijven en moeten volwassenen zich daar verre van houden.
Als ouder wil ik graag een kleinere klas voor mijn zoon, meer handen in de klas, meer culturele activiteiten, meer momenten voor kinderen om te bewegen en onderwijs dat zich naar hem vormt in plaats van andersom.
Succes op de arbeidsmarkt
Een andere reden om op een hoge opleiding te mikken is het succes op de arbeidsmarkt. Hoe hoger de opleiding, hoe meer succes op de arbeidsmarkt. Toch? Helaas gaat dat in veel gevallen niet meer op. Banen op hoog niveau waarvoor grote hoeveelheden data geanalyseerd dienen te worden staan op de tocht omdat software en robots deze taken veel beter kunnen uitvoeren. Analisten, boekhouders, notarissen, advocaten en financieel adviseurs zijn hun baan niet meer zeker door de snelle technologische ontwikkelingen. Banen die niet snel te vervangen zijn door robots zijn: loodgieter, glaszetter, verwarmingsmonteur en elektromonteur. De banen die door beleidsmakend Nederland worden aangemerkt als laagopgeleid. Laten we stoppen met te praten over laagopgeleid werk. Daarmee voeg je niets toe, sterker nog: je benadeelt mensen. Het werk van een vuilnisman is net zo belangrijk als dat van de premier. Een bankdirecteur is niet belangrijker dan de conciërge op school. Sterker nog: het zijn graaiende bankdirecteuren geweest die de wereld in een financiële crisis hebben gestort. Hoezo hoogopgeleid?
Passend onderwijs
Het rapport spreekt over nul of één leerling vanuit het speciaal onderwijs naar het basisonderwijs. De helft van de middelbare scholen kregen nul of één leerling uit het speciaal onderwijs. En die andere helft van de middelbare scholen dan? Kregen die nul of twee leerlingen? Dat blijft onduidelijk in het rapport.
Creatief boekhouden
Dit roept meteen de vraag op waar alle ophef over het passend onderwijs vandaan komt. Als het nul of één leerling per school betreft, dan zouden veel scholen weinig tot geen nadeel moeten ondervinden van het passend onderwijs. De realiteit is voor veel scholen echter anders. Door alle scholen op één hoop te gooien komt er een laag landelijk gemiddelde uit. Net als het landelijk klassengemiddelde van 23. Klinkt alsof er niets aan de hand is, maar veel docenten hebben te maken met uitpuilende klassen. Omdat er bij Spaans en Latijn klasjes van 6 of 7 leerlingen bestaan gaat het gemiddelde drastisch omlaag en hoeven we geen paal en perk te stellen aan de uitpuilende klassen bij andere docenten. Tja, dan hebben we in Nederland ook geen problemen met criminaliteit, vluchtelingen, radicalisering en etnisch profileren bij de politie. Die gemiddelden zijn zo laag. Dat vormt dus geen enkel gevaar…
Superman & Supervrouw
Op veel scholen zitten inderdaad geen leerlingen uit het speciaal onderwijs, maar op veel scholen juist meerdere leerlingen. Dit probleem speelt meer in de grootstedelijke context. We zien dat ondanks vele PR-campagnes en bonussen docenten de weg naar het Rotterdamse onderwijs nog te weinig vinden. Dit heeft onder andere te maken met de grote concentratie leerlingen met een migratieachtergrond en leerlingen met laagopgeleide ouders. Dit zorgt, zo valt te lezen in het rapport, sneller voor achterstanden bij leerlingen. Van de school wordt verlangd dat ze deze alle achterstanden wegwerkt. Daar bovenop komt passend onderwijs. Je moet als docent een soort superman of -vrouw zijn die kan differentiëren, motiveren, grote hoeveelheid data kan analyseren en daarnaast ook nog eens een sociaal-pedagogisch hulpverlener is. Zeker in de grote steden vraagt het docentschap nóg meer van een docent. Passend onderwijs streeft inclusiviteit na voor elke leerlingen. Iedereen hoort erbij en heeft recht op een passende onderwijsplaats.
Stiekem is het onderwijs nog helemaal niet inclusief. Leerlingen worden bij binnenkomst op scholen nog steeds door een zeef gegooid. Vmbo, mavo, havo of vwo zijn allemaal aparte zuilen. Soms een havo/vwo-klas of een mavo/havo-klas, maar zeker geen klas waar vwo-leerlingen zijn gemixt met vmbo-leerligen. Blijkbaar is het een diepgewortelde opvatting dat vmbo-leerlingen niet in de klas horen bij vwo-leerlingen. De praktijk laat zien dat leerlingen in gemengde klassen minder goed presteren dan in homogene klassen en dat alleen de laagste niveaus profiteren van gemengde klassen. Toch kiezen we ervoor leerlingen met achterstanden op cognitief gebied, sociaal gebied of fysiek gebied in het reguliere onderwijs te plaatsen terwijl we weten dat het zorgt voor extra belasting bij docenten en mogelijk het niveau van de klas naar beneden trekt.
Oorzaken van inclusiviteitsdrift
Waarom zet de overheid zo in op inclusiviteit? Waarom moeten er zoveel mogelijk leerlingen naar het reguliere onderwijs? Wat is er mis met het speciaal onderwijs? Er is niets mis met het speciaal onderwijs. Eén van de oorzaken wordt in het rapport van de onderwijsinspectie al genoemd: de achtergrond van ouders. Een deel van de ouders van de leerlingen met speciale onderwijsbehoeften is hoogopgeleid, heeft een hoog inkomen en is derhalve in staat druk uit te oefenen op het onderwijssysteem om hun kind op regulier onderwijs te krijgen. Vanuit het oogpunt van de ouders is het begrijpelijk dat ze strijden voor het beste onderwijs voor hun kind. De vraag is alleen of het reguliere onderwijs het beste onderwijs is. In plaats van leerlingen uit het speciaal onderwijs het reguliere onderwijs in de sturen zou je ook kunnen kijken hoe regulier en speciaal beter kunnen samenwerken om ‘speciale leerlingen’ een gevoel van inclusiviteit te geven. Door overstijgende projecten, uitwisseling van docenten en leerlingen, vakken samen doen waar dat kan zoals gym, muziek, drama en dans.
De kracht en problematiek van het speciaal onderwijs
Het speciaal onderwijs beschikt over grote expertise op het sociaal-emotionele vlak. Deze expertise sluit goed aan bij de ‘speciale’ leerling. Deze expertise ontbreekt nog vaak in het reguliere onderwijs. Passend onderwijs is een sociaal experiment voor een inclusieve samenleving. Voordat beleidsmakers overboord gooien wat werkt zouden ze eens moeten kijken hoe het komt dat (vooral hoogopgeleide) ouders het gevoel hebben dat hun kind niet goed af is op het speciaal onderwijs en kijken of daar inhaalslagen zijn te maken. Een van de oorzaken wordt al genoemd in het rapport: leerlingen met een hoog cognitieniveau worden vaak niet genoeg uitgedaagd. Docenten in het speciaal onderwijs hebben meestal een pabo-achtergrond en dat volstaat voor de meeste leerlingen. Echter, als leerlingen beschikken over een kennisniveau van een havo- of vwo-leerlingen, dan is de pabo-achtergrond van een docent niet voldoende om de leerling naar een havo- of vwo-diploma te helpen. Hiervoor zijn eerste- en tweedegraads vakspecialisten nodig. Onderzocht wordt of pabo-docenten op het vso een tweedegraads bevoegdheid zouden moeten halen. De inspectie is dus op de achtergrond al bezig met het bekijken hoe de leerlingen op een hoger niveau les kunnen krijgen op het vso. Daarnaast zijn er al zogenaamde symbioseovereenkomsten waarbij vso scholen actief de samenwerking aangaan met het vo.
Samenwerken en passend onderwijs
De samenwerking tussen scholen, gemeenten en zorginstellingen moet beter. Instellingen werken te veel langs elkaar heen. Allemaal denken we het belang van de leerling voorop te stellen, maar door niet of nauwelijks samen te werken komt juist het belang van de leerling in het geding.
Sparen over de rug van de zorgleerling
Er blijft €80 miljoen aan zorggelden op de plank liggen bij samenwerkingsverbanden. Wat mij betreft een kwalijke zaak. Natuurlijk moet een samenwerkingsverband beschikken over financiële reserves voor eventuele tijden van crises, maar nooit over de ruggen van de zwaksten in de samenleving! Pietje krijgt een faalangst-training, maar Bertje niet. ‘We moeten keuzes maken want niet al het zorggeld is beschikbaar’. Als het gaat over kansenongelijkheid dat is dit wel een heel mooi voorbeeld van hoe je mensen kansen ontneemt door met hun gelden je eigen financiële reserves aan te vullen. Er schijnt wel beleid aan ten grondslag te liggen, maar een onderbouwing voor de bedragen ontbreekt volgens het rapport. Schaamtelijke kwestie!
Schooladvies in het po
Schooladviezen worden lang niet altijd bijgesteld nadat een eindtoets hoger uitvalt dan verwacht. In vier op de vijf gevallen komt er geen heroverweging. De inspectie zegt dat hiermee de kansengelijkheid in het onderwijs onder druk staat. Het opleidingsniveau van de ouders beïnvloedt het schooladvies. Kinderen van hoogopgeleide ouders krijgen vaak een hoger schooladvies dan kinderen met dezelfde scores en laagopgeleide ouders. Het schooladvies van basisscholen is in veel gevallen nog niet transparant.
De docent
Docenten kunnen de verwerkingsopdrachten steeds beter op de leerlingen afstemmen. Differentiëren in instructie tijdens de les blijft lastig. Ict biedt kansen. Tijdsgebrek zorgt er echter voor dat veel docenten zich niet kunnen bekwamen in het gebruik van ict tijdens de les. Docenten weten vaak nog niet om te gaan data die gegenereerd wordt middels digitale apps en websites. Ook zijn er verbeterslagen te maken als het gaat om het verwerken van resultaten van kwaliteitsonderzoeken ten behoeve van het onderwijs in de klas.
Scholing
Docenten op het po en vo zeggen behoefte te hebben aan scholing in met name passend onderwijs. Het gaat dan over omgaan met moeilijk gedrag in de klas en het sociaal-emotioneel functioneren van (probleem) leerlingen.
Feedback
Feedback naar leerlingen kan nog beter op alle onderwijsinstellingen. Dit heeft een groot positief effect op het leerrendement van de leerlingen volgens John Hattie, een Nieuw Zeelandse onderwijswetenschapper. Ik vind dat beleidsmakers moeten oppassen het boek ‘Visible Learning’ van Hattie als argumentenboekje te gebruiken voor alles wat gewenst is in het onderwijs. Zo zegt Hattie dat de effectgrootte van huiswerk zeer klein is. Waarop? Op de cognitieve output van de leerling? Misschien draagt het wel enorm bij aan de discipline van de leerling, metacognitie, samenwerkingsvaardigheden, ouderbetrokkenheid. Bekijk onderzoeken van Hattie dus altijd in de juiste context.
Inductiefase
De inspectie vindt dat álle docenten moeten professionaliseren. Men spreekt in het rapport over de ‘zone van naaste ontwikkeling’. Omdat docenten op de lerarenopleiding niet alle aspecten van het leraarschap kunnen leren zou er een inductiefase moeten komen voor startende docenten waarin onderwerpen als differentiatie, passend onderwijs en ouderbetrokkenheid aandacht krijgen. Er is op alle onderwijsinstellingen behoefte aan scholing. Op de ene instelling meer dan de andere. Scholing is meest effectief wanneer deze in lijn is met de visie van de school en daarnaast aansluit bij de behoeften van het team. Er zijn in het land verschillende opleidingen gestart die aansluiten op de ontwikkelbehoefte van de onderwijsprofessional. Denk aan de master Leren & Innoveren, de master Special Educational Needs en de Nederlandse School.
Begripsvorming
Als je als school wil professionaliseren is het belangrijk helder te krijgen over welke begrippen je praat en wat deze betekenen. Iedere docent heeft een ander beeld bij passend onderwijs, differentiëren en maatwerk. Praat met elkaar en stem voortdurend op elkaar af zodat iedereen hetzelfde begrip voor ogen heeft als het gaat over maatwerk, passend onderwijs, blended learning en meer. Werk als opleidingsinstelling aan een shared vision.
De schoolleider
Er wordt in het rapport vaak gesproken over het belang van een goede onderwijskundige leider. Wat goed dan precies inhoudt wordt niet helemaal duidelijk. Schoolleiders kunnen in grote mate impact uitoefenen op het uitdragen en ontwikkelen van een visie. Deze vervolgens versterken in de vorm van professionaliseringsactiviteiten die in lijn liggen met de schoolvisie. Ook moet er meer ingezet worden op de kracht van het team. In teams is het van belang dat er een gedeelde visie is en dat daarop een gezamenlijk handelen wordt ontworpen dat zichtbaar is in de klas en in de school. In het toekomstige inspectiekader zal expliciet worden gelet op de visie van een school en in hoeverre deze visie daadwerkelijk zichtbaar is in het klaslokaal. De inspectie wil scholen op deze manier aanmoedigen een duidelijke eigen stempel op het onderwijs te drukken.
Gebrek aan inzicht kwaliteiten schoolleider
Het rapport geeft op geen enkele wijze inzicht in de kwaliteit van het schoolleiderschap in Nederland. Docenten worden uitgebreid onder de loep genomen op pedagogisch en didactisch gebied. Over de tevredenheid van het functioneren van schoolleiders wordt niet gepraat. Ondertussen is ‘De staat van de schoolleider’ gepubliceerd. Dit rapport doet eerder aan een Ikea-gids denken dan dat er écht wordt gekeken naar de staat van het leiderschap. Het rapport zou eigenlijk moeten heten: ‘De status van de schoolleider’, want dat is waarover gepraat wordt. In het rapport van de onderwijsinspectie wordt een aantal kenmerken van succesvolle schoolleiders genoemd: verbinden, visie uitdragen, inspireren en meer. In welke mate schoolleiders in staat zijn dit ook te doen en in hoeverre docenten deze kwaliteiten waarderen bij hun teamleiders is niet bekend. Dat is raar, want de impact van schoolleiderschap is groot. Het rapport noemt vaak sterk schoolleiderschap als kenmerk op scholen waar het goed loopt, maar vergeet te zeggen dat er ook een hoop scholen zijn waar gebrekkig schoolleiderschap zorgt voor onderwijs onder de maat. Gebrek aan ambities, zelfkennis, verbindend vermogen, een visie en de kennis van het team zijn zaken die grote negatieve impact hebben op scholen. De hiërarchische structuur op scholen en het ontbreken van zelfkritisch vermogen bij sommige schoolleiders zorgen ervoor dat beleidsmatige wanpraktijken ongehinderd kunnen doorgaan op sommige scholen. Ik pleit voor een verplichte landelijke 360 graden feedback voor schoolleiders waar zowel positieve als negatieve consequenties aan zijn verbonden. De resultaten van deze feedback zouden beschikbaar moeten zijn voor de inspectie en daarnaast ook opvraagbaar moeten zijn door een nieuwe werkgever.Te vaak kunnen wanbestuurders hun wanpraktijken voortzetten op een andere onderwijsinstelling wegens gebrek aan inzichten over hun werkverleden. Als je geen leider bent of zelfs wil zijn, dan mag een team of school daar nooit de dupe van zijn.
Verschillen tussen scholen
Het rapport spreekt over grote verschillen tussen scholen met basiskwaliteit. Op de ene school heeft een leerlingen meer kansen om op een hoger niveau te eindigen dan op een andere school. Als belangrijke oorzaak wordt het verschil in kwaliteit van docenten en van het schoolleiderschap op de verschillende scholen genoemd.
Data driven education
In alle vormen van onderwijs zorgen software en applicaties voor een enorme toename aan data. Deze data kan ten voordele van de leerlingen worden ingezet in de vorm van doelgerichte feedback. Docenten dienen wel onderricht te krijgen in het verwerken van deze berg data. Het rapport geeft aan dat er op dat gebied nog grote slagen zijn te maken. Scholing biedt hierbij kansen.
Nieuw verdienmodel mbo en hbo
Mbo’s en hbo’s zien een gat in de markt als het gaat om levenslang leren. De maatschappij vraagt om werknemers die in staat zijn zich aan te passen aan de snel veranderende arbeidsmarkt. Dit vereist constante scholing. Mbo’s en hbo’s zetten in op het aanbieden van modules op maat. Modules die passen bij de opleidingsbehoefte van een werknemer. Dit biedt kansen voor zowel de werknemer als voor de opleidingsinstellingen. Het modulaire denken kan ook een stap in de goede richting zijn voor een maatwerkdiploma.
Inspelen op ontwikkelingen
Beleidsmakers willen met hun onderwijsbeleid inspelen op ontwikkelingen in de samenleving. We hebben kunnen zien dat de overheid inclusief onderwijs nastreeft. Daarnaast willen beleidsmakers dat het onderwijs goede burgers van de leerling maakt. Het burgerschapsonderwijs moet hier een grote rol in spelen. Hoe precies is nog niet helemaal concreet, maar daar wordt achter de schermen hard aan gewerkt. Ik verwacht over niet al te lange tijd eindtermen voor burgerschapsonderwijs. Het is belangrijk dat iedere Nederlander goed op de hoogte is van de geldende normen en waarden in Nederland. We moeten ons wapenen tegen extremisme en polarisatie in de samenleving. Een hoofdrol is weggelegd voor de leraar.
Normen en waarden
Zijn de docenten zelf wel volledig op de hoogte van de Nederlandse normen en waarden die de overheid wil uitdragen? Op de lerarenopleiding heb ik geen les gehad in normen en waarden. Zijn docenten vrij van vooroordelen? Word diversiteit in de klas wel gewaardeerd? Zijn docenten in staat culturele verschillen te overbruggen? Kunnen zij verbinden? Een hoop vragen waarop eerst antwoord moet komen wil je die ideale samenleving kunnen creëren. Want tussen het beleid uit Den Haag en de leerling zit nou eenmaal de docent. Die moet de klus klaren.
Verschillen
De inspectie constateert dat er grote verschillen zijn tussen scholen met basiskwaliteit. Er zijn natuurlijk ook grote verschillen tussen de kwaliteiten van docenten, net als er verschillen zijn tussen leerlingen. Een systeem waarin geen verschillen zijn tussen scholen, docenten en leerlingen zal nooit bestaan. Als je dat nastreeft ben je bezig met een onmogelijke exercitie. Streef het beste onderwijs na voor ieder individu. Streef niet naar scholen met allemaal dezelfde output aan leerlingen. Stel dat school A hogere eindexamencijfers genereert dan school B met een leerlingenpopulatie die qua kenmerken identiek is. Is deze ene school dan beter dan de andere? Dat kan je zo niet zeggen. Misschien besteedt school B wel meer aan 21st century skills, Bildung of burgerschap en kiest daar bewust voor, ook al zijn de cijfers niet zo hoog als op school A. Ik durf te beweren dat de leerlingen beter af zijn op school B.
21st century skills
Onderwijs2032 laat zien dat er behalve parate kennis ook een hele hoop andere vaardigheden geleerd moeten worden om mee te kunnen komen in deze en de toekomstige maatschappij. Het zou een basisrecht moeten worden van leerlingen om gedegen onderricht te krijgen in 21st century skills. Beleidsmakers, docenten en schoolleiders moeten kijken hoe dit in het Nederlandse onderwijs vorm kan en moet krijgen. Burgerschap krijgt nu grote aandacht naar aanleiding van recent ontwikkelingen in de maatschappij. Onderwijsmakend Den Haag doet er goed aan om te kijken wat de toekomst gaat brengen. Van een aantal ontwikkelingen is nu al bekend dat ze gaan gebeuren. Technologie zorgt voor grote verschuivingen op de arbeidsmarkt. Academische kennis is geen garantie meer voor een baan. De overheid moet zich afvragen of ze iedereen naar een hogere opleiding moet helpen. Is dat echt goed voor de maatschappij? En voor de leerling?
Een andere manier van denken en doen
Scholen moeten leerlingen voorbereiden op een digitale en snel veranderende arbeidsmarkt en maatschappij. Het probleem bij de meeste scholen is dat deze zelf niet in staat zijn snel te veranderen. Oude ideeën zijn nog teveel vastgeroest en men houdt vast aan oude hiërarchische systemen die vooral goed werken voor degene bovenaan de hiërarchische structuur. Deze tijd vraagt echter om andere vormen van werken waarbij de verantwoordelijkheid meer ligt bij teams.
Voor wie maakt men eigenlijk beleid???
Beleidsmakers denken nog te veel in jaarsystemen, want dat is makkelijk en zo doen we het immers al honderd jaar. De zomervakantie vernietigt een hoop kennis bij studenten, maar nog steeds houden we dit systeem in stand, want zo doen we het nou eenmaal ondanks dat meer flexibiliteit in vakanties veel ouders en leerlingen enorm zou helpen. Beleidsmakers hebben bijna zonder uitzondering allemaal een academische opleiding. Dit zien we terug in curricula die kennis in leerlingen willen pompen die voor de leerlingen zelf in veel gevallen niet relevant is, maar voor de beleidsmakers zelf winst hebben opgeleverd in hun werkende carrière. Dat is wat mij betreft kansenongelijkheid ten top: Curricula en beleid ontwerpen en alleen jouw eigen loopbaan en de daarbij horende succesfactoren als referentie gebruiken. Word wakker beleidsmakend Den Haag! Ga me je voeten de modder in. Ga écht praten met mensen uit het veld en doe dat niet met een bliksembezoekje aan een ROC of zorgboerderij. Wil je mensen écht leren kennen, ga dan echt met ze in gesprek. Luister écht naar ze en vraag door. Maak beleid dat mensen in alle lagen van de maatschappij écht gelijke kansen geeft. Door een rekentoets in te voeren en Duits als verplicht vak te laten staan op de kader beroepsgerichte leerweg creëer je als beleidsmaker géén eerlijke kansen. Voor de beleidsmaker waren deze vakken een succesverhaal. Juist leerlingen op het laagste niveau ontneem je daarmee kansen. Die lopen vast op dit soort vakken. Hoe goed de docent ook is. Stel jezelf als beleidsmaker dezelfde vraag die docenten zichzelf altijd zouden moeten stellen: Is wat ik doe goed voor de leerling?
Kritisch denken
Wat kunt u doen na het lezen van dit stuk? Kritische vragen stellen aan uw leidinggevende of aan uw personeel. De staat van het onderwijs lezen. Praten met je collega’s. Dit is immers mijn visie op dit rapport en mijn verklaring waarom ik denk dat de inspectie kijkt door de bril die ze opheeft. Mijn visie is hoogstwaarschijnlijk niet die van u. Na het doorlezen van het rapport kwam ik tot mijn eigen denk- en kijkkaders. Die van u zijn weer anders. Door te praten over de overeenkomsten en verschillen in denken en doen komen we tot de kern van ons handelen. Alleen door met elkaar te communiceren en door te vragen en te luisteren krijgen we begrip voor elkaars handelen. Dit gebeurt door de waan van de dag te weinig. Omdat vele docenten en schoolleiders geen tijd hebben of maken om met elkaar te praten over thema’s die bijvoorbeeld in het onderwijsrapport naar voren komen blijven sommige scholen achter de feiten aanlopen en hebben derhalve geen stem in het opstellen van onderwijsbeleid. Zorg dat je hier wél tijd voor maakt. Je moét over de inhoud praten om te komen tot onderwijsverbetering. Zolang dat niet gebeurt hebben beleidsmakers alle vrijheid om de meest rare ideeën het onderwijs in te pompen. Zorg voor een goed geïnformeerd kritisch tegengeluid en zorg ervoor dat jouw stem gehoord wordt door iedereen met impact op onderwijs. Jelmar Evers is een van de voorvechters voor meer regie bij de docent. Het eigenaarsschap voor het docentschap moet bij de docent liggen zegt hij. Dit kan alleen als docenten zich inlezen en laten informeren over de laatste ontwikkelingen in het onderwijs en een mening hebben. Wees kritisch en laat je horen, net zoals dat van leerlingen verwacht wordt. Waarom hebben docenten in het PO zo lang gewacht voordat ze de handen ineensloegen en in actie kwamen voor een hoger salaris? Omdat het systeem ons in jaknikkers heeft veranderd. De docent krijgt zo veel taken op zijn bordje gesmeten dat deze niet meer in staat is afstand te nemen van het primaire proces en de tijd neemt om een zeer kritisch naar het systeem te kijken. Docenten ondergaan steeds meer de dagelijkse werkpraktijk in plaats van dat ze zelf de regie in handen nemen.
Actie!
Moet het onderwijs anders? Ja? Kom in actie! Moet het onderwijs niet anders? Kom in actie! Stilzitten en passief afwachten wat Den Haag nu weer op jouw bordje gooit is nu echt voorbij. Dankzij de kracht van sociale media is iedereen in staat van zich te laten horen. Hoe afgezaagd het ook klinkt: Beter onderwijs begint echt bij jezelf.
Geef een reactie