Interview Andreas Schleicher, Hoofd PISA
Teveel nadruk op kennisreproductie in Nederlandse klaslokalen
Inleiding
In 1995 kwamen vertegenwoordigers uit 28 verschillende landen bijeen in Parijs op het hoofdkantoor van de OECD (Organization for Economic Co-operation and Development) om te praten over onderwijs. Sommige landen waren vol lof over hun eigen onderwijssysteem en claimde zelfs het beste onderwijssysteem ter wereld te hebben. Het was Andreas Schleicher die als vertegenwoordiger van OECD voorstelde om een wereldwijd vergelijkend onderzoek te ontwerpen waarin de onderwijsprestaties van verschillende OECD-landen naast elkaar worden gezet. Hoewel er in de eerste instantie grote weerstand was aan de vergadertafel-men vond dit geen taak voor de OECD-kunnen we bijna een kwart eeuw later stellen dat het Programme for International Student Assessment (PISA) een wereldwijd begrip is geworden.
Vele ministers, presidenten, beleidsmakers en onderwijsontwikkelaars kijken reikhalzend uit naar de vergelijkende onderzoeken van PISA. Hoe hoger je staat in de rankings, hoe harder het schouderklopje op je eigen schouder. Sta je in de top tien, dan kan je als minister van onderwijs trots zijn op jezelf. Dan doe je mee in de internationale kenniseconomie en dat is belangrijk. Dat deze blijdschap slechts aan ministers en beleidsmakers is voorbehouden en niet aan de mensen in het werkveld die te kampen hebben met te hoge werkdruk, lage salariëring, het ontbreken van doorgroeimogelijkheden en onderbezetting mag geen naam hebben. Als minister van onderwijs kan je in ieder geval met een gerust hart doorstromen naar een volgende bestuursfunctie (dat kan trouwens ook als je niets gepresteerd hebt als minister), onder jouw verantwoordelijkheid is Nederlands immers in de top 10 van de lijstjes beland.
Ik was benieuwd naar de manier waarop Andreas Schleicher (Ondertussen de grote baas van PISA) de wereld van het onderwijs ziet. Als geen ander kan hij wereldwijde trends zien en het onderwijs vanuit een helicopterview, of eigenlijk een spaceshuttleview, bekijken. In 2018 publiceerde hij World Class: How to Build a 21st-century School System waarin hij uiteenzet welke wereldwijde trends hij de afgelopen decennia heeft gezien en hoe deze trends zich voortzetten in de toekomst. In 2014 won hij de Harold W. McGraw Jr. Prize in Education, een soort nobelprijs voor onderwijs.
Waarom is het goed dat PISA vergelijkende onderzoeken doet? De situatie voor docenten die met hun beide benen in de modder staan is er toch geenszins op vooruit gegaan? Wat hebben we eraan dat we boven Peru en Vietnam eindigen met lezen en schrijven? Wat hebben we eraan dat Finland altijd in de top drie staat? Waarom zou je Nederland überhaupt willen vergelijken met een ander land? Kan je Nederland eigenlijk wel vergelijken met bijvoorbeeld Colombia? In dit interview laat Andreas zijn licht schijnen over het nut van PISA, vertelt hij wat de kernkwaliteiten zijn van het Nederlandse onderwijssysteem, praat hij over wereldwijde trends, legt hij uit wat Global Competencies zijn en hoe PISA deze competenties gaat meten in toekomstige PISA-onderzoeken, schetst hij zijn ideale Global School en heeft hij zelfs tips voor de mensen die nu druk op de hei bezig zijn het Nederlandse curriculum in een nieuw jasje te steken.
-Interview-
Thijmen Sprakel (TS): Wat is het eerste dat u te binnen schiet als u aan het Nederlandse onderwijssysteem denkt?
Andreas Schleicher (AS): Het is een heel dynamisch en divers systeem vergeleken met andere landen. Over het algemeen presteert Nederland behoorlijk goed. Als ik kijk naar de PISA-onderzoeken presteren Nederlandse studenten altijd goed en ze kosten weinig. Nederland investeert niet zoveel in onderwijs als andere landen. Als het gaat om kansengelijkheid doet Nederland het niet zo goed. We zien dat de sociale achtergrond van leerlingen nog steeds in grote mate bepalend is voor een succesvol onderwijstraject. Op dat gebied kunnen jullie nog verbeteren, maar in z’n algemeenheid presteert Nederland goed. Wat ik mooi vind aan het Nederlandse onderwijs is de diversiteit en de verschillende onderwijsbenaderingen. Het is geen one-size-fits-all. Je treft vele interessante onderwijsaanpakken aan op veel verschillende plekken, dat heeft te maken met innovatie. Als je een goed idee hebt als leraar, dan heb je in Nederland veel meer kansen om dat idee te realiseren dan in bijvoorbeeld Frankrijk of Duitsland. Dat is de kracht van het Nederlandse systeem: Het waardeert originele ideeën en ondernemerschap. We zien wel dat leerlingen nog steeds beter zijn in het reproduceren van geleerde kennis dan het toepassen daarvan in nieuwe en onbekende situaties. In veel klaslokalen ligt de nadruk nog steeds op het onthouden van kennis, meer dan gewenst is voor de tijd waarin we leven.
TS: Vorige jaar interviewde ik E. D. Hirsch jr. Hij stelt dat kennis een voorwaarde is voor skills. In uw presentaties praat u vaak over het industriële onderwijsmodel tegenover het onderwijs van morgen. Ik begrijp dat u voorstander bent voor het laatste model.
AS: Ja. Weet je, ik denk dat het fout is om kennis en skills als twee uitersten van een spectrum te zien. Dat is een gebrekkige manier om naar het probleem te kijken. Ik denk dat kennis en skills elkaar versterken. Ik geloof wel dat louter kennis snel aan waarde aan het verliezen is. Je wordt in deze wereld niet meer beloond voor wat je aan kennis hebt, maar vooral voor wat je met die kennis kan doen. En dat laatste heeft alles met skills te maken. Het kunnen denken als een wetenschapper is veel belangrijker dan alles weten over scheikunde. Kan je denken als een wiskundige? Kan je problemen uit de echte wereld doortrekken naar de wereld van de wiskunde? Natuurlijk komt er kennis bij kijken, maar conceptueel begrip is veel belangrijker dan het uit je hoofd leren van zoveel mogelijk formules en vergelijkingen. En dat laatste is wat nog te veel gebeurt. Ik ben het met E. D. Hirsch jr. eens dat kennis belangrijk is. Je moet de structuren van vakgebieden kennen, maar dat is niet wat we doen in het onderwijs. In het onderwijs vullen we de hoofden van mensen met heel erg veel oppervlakkige kennis zonder echt tot de fundamenten van een vakgebied te komen.
TS: Waarom denkt u dat scholen zo’n nadruk hebben liggen op het stampen van feitenkennis?
AS: Ik denk dat het erg gemakkelijk is. We laten alles het liefst bij het oude. Het zijn zaken die ook het eenvoudigst te overhoren en te onderwijzen zijn. Als je kijkt naar de arbeidsmarkt zijn het juist die onderdelen die het snelst verdwijnen. Je kan met leraren praten over creatieve pedagogiek, innovatieve leeromgevingen en dergelijke, maar uiteindelijk stelt de student maar één vraag: wat moet ik weten voor het examen? Zolang scholen in de greep van examens blijven zullen leraren op die scholen niet veranderen. Dat is het hele probleem; de wereld is aan het veranderen, maar onze schoolsystemen, met name de overgang van het ene naar het andere systeem, verandert niet. Dit houdt ons gevangen in een industrieel systeem.
TS: Wat kan PISA doen om het tij te keren?
AS: We doen al veel op dat gebied. Vanaf het begin heeft PISA de nadruk gelegd op competenties in plaats van louter kennis. Om een PISA-test op te kunnen lossen moet je kunnen denken als een wiskundige. Je moet de echte wereld met de wiskundige wereld kunnen verbinden. PISA is altijd voorstander geweest van een benadering waarbij kennis en skills zijn geïntegreerd. Maar PISA heeft meer gedaan dan dat. In ons laatste onderzoek hebben we bijvoorbeeld ook sociale vaardigheden getest. We keken niet alleen of studenten individueel problemen kunnen oplossen, maar ook of studenten dat gezamenlijk kunnen. Sociale vaardigheden en emotionele intelligentie worden steeds belangrijker. Op scholen worden leerlingen nog niet beoordeeld op deze onderdelen. Maar in het echte leven spelen nieuwsgierigheid, moed en leiderschapskwaliteiten een steeds grotere rol. PISA is bezig met het ontwerpen van instrumenten om deze kwaliteiten te meten. Ik weet dat sommige mensen daar vraagtekens bij zetten. Die zeggen ‘waarom zou je samenwerkend probleemoplossend vermogen testen terwijl we dat niet onderwijzen?’ In 2018 hebben we Global Competencies getest. Daarbij onderzoeken we vragen als Kan je de wereld vanuit verschillende perspectieven bekijken?; In hoeverre waardeer je verschillende culturen?; In hoeverre waardeer je de denkwijze van anderen? Europa is wat dat betreft een goed voorbeeld. De welvaart tierde welig op plekken waar verschillende culturen samenkwamen en verschillende denkwijzen naar boven kwamen. Dat is de kracht van Europa. Dat is precies wat we kinderen niet leren op scholen. De kinderen leren denken in een afgebakend vak. PISA wil met het testen van Global Competencies kijken in hoeverre kinderen vakoverstijgend kunnen denken. In 2021 gaan we creatief denken testen. PISA heeft altijd als doel gehad om onderwijssystemen harder na te laten denken over wat het betekent om te leven in de 21steeeuw.
TS: Ik weet dat veel scholen al opschuiven in de richting een curriculum met daarin aandacht voor creatief denken en kritisch denken. Veel scholen hebben echter nog niet de tools om die vaardigheden te toetsen. Er is ook nog geen eenduidige definitie die precies omschrijft wat creatief denken is. Hoe gaat PISA creatief denken meten in 2021?
AS: Ik zou hetzelfde kunnen zeggen over wiskunde. Kan jij mij vertellen wat het fundamentele idee is van wiskunde? Of filosofie of geschiedenis? Nee. Omdat we dingen al eeuwenlang op dezelfde manier doen nemen we ze voor vanzelfsprekend aan. Het concept creativiteit staat nog in de kinderschoenen. Het idee dat we eerst een waterdichte definitie moeten hebben van creativiteit alvorens we het kunnen gaan onderzoeken is fout in mijn ogen. Het is een experimenteel proces. Ik zal je een voorbeeld geven. In 2003 startte PISA met het testen van probleemoplossend vermogen. Toen hadden we geen wetenschappelijke definitie van probleemoplossend vermogen. Iedereen had er wel ideeën over, maar een wetenschappelijk concept was er niet. Gaandeweg werd ons conceptueel kader beter en daarmee onze toetsen ook. In 2012 lag er een betere versie op tafel. In 2015 kwam daar samenwerkend probleemoplossend vermogen bij. Mijn achtergrond ligt in de natuurkunde. Daar wachten we niet af tot we de wereld begrijpen. We meten vooruitgang en terwijl we dat doen verbeteren we onze meetmethoden. In het onderwijs vinden we onze manier van werken vanzelfsprekend omdat we dat al eeuwen zo doen. We accepteren het niet omdat het theoretisch juist is, maar omdat we het nou eenmaal zo doen. Dat zorgt ervoor dat men zegt over creatief denken ‘Ho, wacht even, we moeten eerst een paar eeuwen aan bewijs verzamelen.’ Ik weet zeker dat het PISA-onderzoek naar creatief denken in 2021 niet perfect zal zijn, het zal nog niet gestoeld zijn op een volledig theoretisch kader. Maar, het zal ons helpen om die theorieën te ontwikkelen. Zo denk ik dat we dit proces in moeten gaan. Het is een grote fout om creativiteit en sociaal-emotionele vaardigheden niet mee te nemen in onze vergelijkingen. Dan zeg je eigenlijk tegen studenten, leraren en ouders dat we deze vaardigheden wel belangrijk vinden, maar niet meenemen in de onderzoeken. Het zijn zogenaamde soft-skills. Het woord zelf laat al doorschemeren dat het niet behoort tot de essentie van succes. Juist door het wèl mee te nemen in onze vergelijkingen creëren we bewustzijn onder mensen.
TS: Is het niet zo dat wanneer je iets gaat meten, het ook weer zorgt voor ongelijkheid?
AS: Dat zou je ook voor wiskunde kunnen zeggen. Het is altijd moeilijk om dingen te veranderen die je niet kan zien. Soms is het plaatje heel vaag en zijn kleuren moeilijk te onderscheiden. Maar het is juist door het kijken ernaar dat je je kijkvaardigheden verbetert. Als we besluiten creativiteit niet te meten kunnen we ook geen betere tools ontwikkelen voor leraren om te bepalen waar creativiteit naar de oppervlakte komt. Onderwijs zonder metingen is onderwijs voor de elite omdat het alleen diegene waardeert die van nature succesvol is. Het zal degenen die moeite hebben met onderwijs niet helpen. Het in kaart brengen en meten van onderwijs is een belangrijk instrument om iedere leerling op de radar te krijgen. Het geeft leraren de ogen en oren om te zien wat studenten wel en niet weten binnen hun vakgebied.
TS: Nu we het toch over ongelijkheid hebben, ik interviewde laatst Charles Murray, medeauteur van het boek de Bell Curve. Het boek was zeer controversieel omdat hij samen met Richard Hernstein onder andere onderzocht welke invloed IQ heeft op je kansen in het onderwijs. Hij zegt ‘het onderwijssysteem pusht kinderen om een academische carrière na te jagen. Het dwingt kinderen om bepaalde standaarden in lezen en schrijven te behalen terwijl hun IQ’s voorspellen dat dit voor hun niet haalbaar is. Hoe kijkt u tegen deze benadering aan? Heeft u ooit geprobeerd de wereld in kaart te brengen op het gebied van IQ?
AS: Als Murray en Hernstein gelijk hadden, hoe verklaar je dan dat een land als Polen zo’n enorme verbetering in leerresultaten op de PISA-test heeft laten zien? En waarom laten Zweedse scholen juist een achteruitgang zien? Ook Japan en China laten een enorme vooruitgang zien in hun onderwijs. Als het alleen maar met IQ te maken had gehad, dan zouden we muurvast zitten. Natuurlijk kunnen genen bepaalde verschillen tussen landen verklaren, maar dramatische verbeteringen in sommige landen laten zien dat we weldegelijk invloed kunnen uitoefenen op de resultaten. Voorbeeld: in een van onze PISA-onderzoeken vroegen we aan studenten ‘Wat maakt jou succesvol in wiskunde?’ Sommige studenten zeggen dat succes op dit vlak erfelijk is, sommige zeggen dat ze geboren zijn met een wiskundetalent en sommige zeggen dat ze wat anders gaan studeren. Als je gelooft dat wiskunde een aangeboren talent is, geloof je dus in de invloed van genen. En surprise, surprise, de landen waar studenten deze opvatting hebben, daar zie je de grootste ongelijkheden. Daar zie je dat er sprake is van een Bell Curve (normaalverdeling, red.) Als je studenten in Japan en Singapore die vraag stelt zeggen 9 van de 10 studenten ‘Ik geloof dat mijn leraar mij zal helpen en als ik heel, heel hard studeer zal ik succesvol zijn. En surprise, surprise, in die landen zie je niet zoveel ongelijkheid in wiskundescores als in de andere landen.
TS: De fixed mindset is een groot probleem in het onderwijs.
AS: Zeker. De fixed mindset gaat ervan uit de bepaalde vaardigheden worden geërfd en niet worden aangeleerd. We zien dit vooral bij lezen en wiskunde. Maar we hebben ondertussen geaccepteerd dat deze vaardigheden aangeleerd kunnen worden. Maar als het gaat over sociaal-emotionele vaardigheden, creativiteit, doorzettingsvermogen, probleemoplossend vermogen en samenwerken, dan zien we dat vaak als karaktereigenschappen. Karaktereigenschappen die je niet kan veranderen, die zijn aangeboren. Ik geloof niet dat er enig bewijs voor die stelling is. We weten het simpelweg niet, misschien leren we deze vaardigheden wel op verschillende manieren. Het is de taak van het onderwijs om te kijken hoe we dingen kunnen veranderen. De fixed mindset is denk is de grootste hindernis die onderwijsverbetering in de weg staat op individueel niveau, maar ook op systeemniveau.
TS: Charles Murray zei tegen me dat mensen eigenlijk niet hoeven te weten wat hun IQ is, want daar kunnen ze niet mee omgaan. Als je namelijk een gemiddeld IQ hebt van 100, dan is de kans klein dat je een succesvol zakenman wordt, althans in je gedachten. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, maar het komt niet in mensen op dat ze zelf die uitzondering kunnen zijn. Dat is die fixed mindset.
AS: Vorige week was ik op bezoek bij Richard Branson en zijn familie. Hij was een drop-out toen hij 14 jaar oud was. Totaal gefaald in het traditionele schoolsysteem. Ondertussen is hij een van ’s werelds meest succesvolle ondernemers. Het enige wat het schoolsysteem niet vernietigde was zijn geloof in mogelijkheden. Ik accepteer dat het IQ een manier is om naar succes te kijken. Ik geloof echter niet dat IQ laat zien waartoe je academisch in staat bent en zeker niet waartoe je op sociaal gebied in staat bent. Goed onderwijs zoekt naar de mogelijkheden van alle mensen en IQ is daar een onderdeel van.
TS: En we moeten niet vergeten dat IQ-onderzoeken altijd gaan over groepen mensen en in het onderwijs hebben we te maken met individuen. Als we het nu hebben of de best presterende landen praten we meestal over landen in Zuidoost-Azië, Finland, en tegenwoordig Brazilië. Hoe zit het met Afrika? Ik hoor nooit over landen als Ghana of Zimbabwe.
AS: Ik moet zeggen dat ik weinig kennis heb over die landen. De enige Afrikaanse landen waar we gegevens over hebben zijn Senegal, Zambia, Tunesië en Marokko. We zijn pas net bezig op het Afrikaanse continent. Ik denk dat dat echt een zwakte is van ons systeem.
TS: Waarom? Wat ligt daaraan ten grondslag?
AS: De onderzoeken van PISA zijn op vrijwillige basis. Het is aan de landen zelf om te bepalen of ze mee willen doen. Op het Afrikaanse continent is de interesse voor onze onderzoeken pas vrij recent.
TS: De wereld is aan het globaliseren. Studenten hebben nog nooit zoveel overeenkomsten vertoond als vandaag de dag. Iedereen is met elkaar verbonden. Stel, u wordt aangesteld als leider van een nog op te richten Global School waar studenten en docenten van alle leeftijden uit de hele wereld naartoe zouden gaan. Wat zijn de kernprincipes van uw school? Welke best-practices zou u meenemen naar deze school?
AS: Als ik denk aan een Global School, dan denk ik aan een school waar iedereen gelijk is ongeacht hun afkomst. Ik zou eerst uitzoeken welke kwaliteiten studenten uit verschillende culturen met zich meebrengen. Ik zie verscheidenheid als de kracht van moderne samenlevingen. Op een Global School liggen er nog meer kansen op het gebied van verscheidenheid, manieren van denken en manieren om samen te werken. Dat is wat de toekomst te bieden heeft. Dat is vakoverstijgend. Studenten leren vakoverstijgend te denken. Ze bekijken naar problemen door de bril van een bioloog of een filosoof, juist zo ontstaan nieuwe ideeën. Dat geldt ook voor culturen. Ik zie het als mijn grootste voorrecht dat ik klaslokalen heb bezocht in 60 landen. Ik ken alle getallen, maar het is tijdens die bezoeken geweest dat ik leerde wat er achter die getallen schuilt. Twee weken geleden was ik op weg naar Australië en onderweg bezocht ik Bhutan. Ik heb nooit veel geweten over dit land. Ik was absoluut onder de indruk. Ik heb zoveel geleerd in een paar dagen.
TS: Waar was u zo van onder de indruk?
AS: Als ik kijk hoe eenzijdig onze onderwijsaanpak is en ook onze manier van kijken naar succes in het leven, dan zie ik een groot verschil met Bhutan. Daar staat studentenwelzijn even hoog in het vaandel als academisch succes. Hier wordt samenwerking net zoveel gewaardeerd als individueel werken. Ik zag dat echt gebeuren op scholen. Echt iedereen was in beeld, en dat had ik zo nog niet gezien. Zo zie je maar weer, ieder land heeft z’n kwaliteiten. Het ergste wat je op een Global School zou kunnen doen is een one-size-fits-all curriculum aanbieden. De beste Global School is er een die extra aandacht en waardering heeft voor verschillende manieren van denken, werken, culturen en ideeën.
TS: Welke landen zijn nou echt in opkomst? Even los van Finland, Zuid-Korea en Japan, want daar praten we altijd over.
AS: Het hangt er vanaf waar je naar op zoek bent. Delen van China zijn indrukwekkend te noemen. Er is een meer holistische benadering van het concept studiesucces. Daar kunnen we van leren. Ik geloof niet dat er één land uitschiet. In landen als Colombia, Peru, Guatemala en Ecuador heb ik indrukwekkende ontwikkelingen gezien. Onze taak als onderzoeker is niet om successen te voorspellen, maar om een open houding en een open hart te hebben om te zien waar de echt belangrijke ontwikkelingen plaatsvinden.
TS: Charles Murray pleit voor een onderwijssysteem waar de bachelor niet meer centraal in staat. Hij vindt dat een zeer ouderwets systeem. Zo voelt hij veel meer voor deelcertificaten die ook toegankelijk zijn voor mensen in bijvoorbeeld China en India. Deelcertificaten die net zo waardevol zijn als een BA van Stanford, Harvard en MIT. Hoe kijkt u aan tegen het huidige diplomasysteem?
AS: Het huidige systeem heeft duidelijk z’n beste tijd gehad en hoort thuis in een ver verleden. Dit systeem was ontwikkeld in een tijd waarin toegang tot onderwijs beperkt was. Slechts een paar mensen konden slagen in dat systeem. Het modulair maken van het onderwijssysteem is niet de enige oplossing. Mensen eigenaarschap geven over wat, wanneer, waar en hoe ze leren. Misschien is dit in de toekomst wel zonder een instituut, maar digitaal. Misschien leer je samen met vrienden of op een universiteit of op je werk. Een leven lang leren gaat over het ontwikkelen van een mindset die openstaat voor nieuwe kansen die dagelijks ons pad kruisen. Ik denk dat certificering hier een belangrijk onderdeel van is en ik ben het met Murray eens dat we een meer modulaire en competentiegerichte accreditering zouden moeten hebben. Maar allereerst moeten we af van de reputatie gebonden diplomering. Wat Harvard je oplevert is voornamelijk een reputatie. Het zegt niets over de kwaliteit van je vaardigheden. Ik ben het met Murray eens dat we dat soort monopolies moeten doorbreken. Het belangrijkste is dat we mogelijkheden creëren om een leven lang te leren waarbij het eigenaarschap van dat leren bij de mensen zelf ligt.
TS: Op dit moment wordt het nationale curriculum voor basis-en middelbare scholen in Nederland herzien. Een zeer select groepje docenten buigt zich over nieuwe standaarden. Welk advies heeft u voor deze groep mensen? Zijn er standaard formules of dingen die men echt niet moet vergeten als met een toekomstbestendig curriculum wil ontwerpen?
AS: Het is altijd gemakkelijk om een curriculum voor het verleden te ontwikkelen en het is altijd moeilijk om een curriculum te ontwikkelen dat recht doet aan de toekomst van onze kinderen. Als we het curriculum van de toekomst willen creëren, dan moeten we ook een goed idee hebben over hoe de toekomst er dan uitziet. We moeten de ogen en oren ontwikkelen die in staat zijn waar te nemen hoe de wereld aan het veranderen is; in het sociale leven, het economische leven en wat ik zou adviseren is om niet terug te kijken naar de academische disciplines. Gebruik deze disciplines vooral om vooruit te kijken in de wereld. Zorg voor een goede balans tussen de academische, de sociale en de emotionele kennis en vaardigheden.
TS: Als PISA zegt ‘We gaan in 2021 Global Competencies toetsen’ en bedrijven zeggen ‘Tja, een diploma van Harvard is tegenwoordig ook niet meer zaligmakend, laten we eens kijken welke vaardigheden iemand daadwerkelijk bezit’ dan zal dat een hoop veranderingen teweegbrengen. Zoals landen nu programma’s ontwikkelen om lezen en schrijven op een hoger niveau te krijgen zodat ze beter scoren op de volgende PISA-test. Als u dus zegt dat PISA aandacht gaat besteden aan Global Competencies, dan zal dat waarschijnlijk een beweging teweeg brengen op scholen.
AS: Ik hoop het. Ik denk dat het industriële model, waarbij iemand aan de top besluit wat iedereen moet doen, inefficiënt is. Het is z’n relevantie aan het verliezen. In plaats van nieuwe ideeën de school in te duwen denk ik dat we veel beter moeten worden in het vinden van goede ideeën binnen de school om deze ideeën vervolgens te verspreiden en op te schalen. Daar ligt de toekomst en ik denk dat het mogelijk is. PISA kan mensen hierin inspireren. Kijk bijvoorbeeld naar het competentiegericht onderwijs in Nederland. Ik denk en hoop dat PISA die vooruitgang kan begeleiden en mensen kan aanmoedigen om na te denken over competenties die in de eerste plaats moeilijk lijken te vangen en te meten.
TS: Wat zijn op dit moment de belangrijkste uitdagingen in de wereld?
AS: Het klimaat ligt voor de hand. Ik denk ook dat we uitdagingen hebben als het gaat om ongelijkheid. In het verleden, in het industriële tijdperk waarin we nu eigenlijk nog steeds leven, had iedereen een toegeschreven rol. Er was voor iedereen een rol beschikbaar in de maatschappij en daar richtte het onderwijs zich op. In de wereld van kunstmatige intelligentie zal technologie slechts een paar mensen in staat stellen om grote dingen te bereiken. Mensen met een voorsprong krijgen een nog grotere voorsprong en degenen zonder voorsprong blijven mijlenver achter. Daarom denk ik dat de school als aanjager van gelijkheid net zo belangrijk is als het klimaat.
Recente reacties