Maatwerk
Dé kader- of TL-leerling bestaat niet
In dialoog met Paul Rosenmöller over het maatwerkdiploma
Inleiding
Het rapport van de onderwijsinspectie, De Staat van het Onderwijs10, is alweer enige tijd geleden gepubliceerd en de gemoederen zijn al weer aardig bedaard in den lande als ik de media erop nasla. Op het moment van schrijven heeft de Onderwijsraad de aandacht van onderwijzend Nederland met zijn rapport Doordacht Digitaal14. Een internationale aanval met WannaCry ransomeware9 zet de inhoud van het rapport nog eens kracht bij. Op LinkedIn vindt er een explosie plaats van softwarebedrijven die met fantastische oplossingen komen om de BV Nederland te beschermen tegen kwaadwillenden. Dan zijn er nog de po-docenten die strijden voor een eerlijker salaris17 en een rapport van rekenkamer dat met schrikbarende feiten komt over de gelden voor passend onderwijs1.
De snelheid van de berichtgeving en ontwikkelingen in de samenleving zorgen ervoor dat belangrijke onderwerpen snel op de achtergrond raken. Waar de rapporten van de onderwijsinspectie11/12 in 2015 en 2016 nog spraken over het gebrek aan motivatie bij leerlingen staat nu kansen(on)gelijkheid centraal10. In 2015 werd er ook voor het eerst gesproken over het maatwerkdiploma18. Een diploma dat leerlingen in staat moet stellen om ieder schoolvak te volgen op het niveau waarop de leerling daadwerkelijk acteert. Dat betekent dat leerlingen vakken op een hoger niveau kunnen volgen en afsluiten, maar-als het aan de VO-raad ligt-ook op een lager niveau. Dit alles natuurlijk in zorgvuldig overleg met de docenten, ouders en de leerling zelf. De staatsecretaris en de Onderwijsraad hebben zich over dit voorstel gebogen en kwamen tot de conclusie dat maatwerk naar boven-dus vakken op een hoger niveau-wél zou moeten kunnen, maar vakken op een lager niveau niet. ‘Leerlingen moeten niet voor de weg van de minste weerstand kiezen’ aldus staatssecretaris Dekker in een brief aan de Tweede Kamer6. Hoe is het nu gesteld met het maatwerkdiploma? Was dit een one day fly, of is het meer? Hoe zat het maatwerkdiploma ook alweer in elkaar? Wat waren de argumenten van de Onderwijsraad om vooral niet in te stemmen met het maatwerkdiploma zoals de VO-raad dat voor ogen had? In dit artikel zet ik uiteen wat het oorspronkelijke idee van het maatwerkdiploma was, laat ik zien hoe een lesdag op een maatwerkschool eruit zou kunnen zien en informeer ik u over de laatste gang van zaken wat betreft het maatwerkdiploma. Op donderdag 18 mei reisde ik af naar Utrecht waar de VO-raad gevestigd is en ging in debat over dit onderwerp met Paul Rosenmöller, voorzitter van de VO-raad.
Thijmen Sprakel (TS): Wat is de status van het maatwerkdiploma?
Paul Rosenmöller (PR): Er wordt nu gewerkt aan experimenten. Ik ben een paar weken geleden naar een bijeenkomst geweest met Sander Dekker. Er is een x-aantal scholen die hier dus echt mee aan de slag wil. Ten tweede moet er wetgeving komen. En het derde punt is dat Sander Dekker gezegd heeft: ‘Ik vind dit een heel goed idee, maar ik willen vakken op een hoger niveau toestaan en niet op een lager niveau.’ Nou, daar heeft hij een argumentatie voor die ik wel begrijpelijk vind, maar uiteindelijk niet overtuigend is. Maatwerk is maatwerk en dat kan betekenen dat als een leerling op vmbo-TL zit een vak op kaderniveau doen niet zo’n probleem zou hoeven zijn.
TS: Is er nu nog geen sprake van maatwerk?
PR: Het kan al. Kijk, er zijn scholen die hiermee aan de slag zijn. Ik zal je dit laten zien. Dit heb ik altijd bij me.
Paul Rosenmöller pakt een Excel sheet met allemaal gekleurde vakjes. Links staan verticaal de leerlingen van een eerste klas kader beroepsgerichte/theoretische (dakpanklas) leerweg van het Maarten van Rossem uit Arnhem. De meeste leerlingen staan in een groen vak, dit zijn de leerlingen die op de basisschool op kaderniveau gedetermineerd zijn. Er zijn ook leerlingen die in een rood vak staan. Dit zijn leerlingen die zijn gedetermineerd op het niveau van theoretische leerweg. Op de sheet staan op de bovenste regel horizontaal de vakken. Achter iedere leerling staat per vak (onderdeel) aangegeven op welk niveau de leerling de Cito-VAS toets heeft afgesloten (voorkennis op dat moment voor betreffende onderdeel). Basis met ondersteuning is oranje, basis beroepsniveau is geel; kaderniveau is groen; de gemengd theoretische leerweg is rood, havo is paars en vwo is blauw.
PR: Dit is een school uit Arnhem. Dit is een vmbo kader/theoretischeleerweg-klas , eerste jaar, leerlingen van 12/13 jaar. Groen is kader, rood is TL. De leerlingen zijn via het CITO-VAS getest op taalverzorging, Nederlands, Engels, rekenen en wiskunde. Ze komen binnen op het vmbo (de basisschool heeft de leerlingen een advies meegegeven) en daarna heeft de vo-school ze getest. En dan krijg je dus bijzondere uitslagen. Die zeggen een paar dingen. Neem bijvoorbeeld deze leerling (figuur 1, 6de leerling van onder). Al het blauw is vwo. Dus je ziet hier behoorlijk wat blauw. Deze leerling heeft dus talenten op vwo-niveau. Dit zijn leerlingen die op de basisschool het advies kader meekregen. Dus ze zitten in een kaderklas en mijn conclusie is: De kaderleerling bestaat gewoon niet. De TL-leerling bestaat evenmin. De conclusie die hieruit voortvloeit is dat we de opdracht hebben om onderwijs op maat aan te bieden.
-Vervolg interview-
TS: Maar die conclusie had de staatssecretaris toch ook al lang getrokken? U hoeft dit toch niet aan de staatssecretaris te overhandigen om hem dit inzicht te geven?
PR: Toch wel. Het beeld dat veel mensen hebben is dat een kaderleerling qua niveau met de meeste vakken op kaderniveau zit met hier en daar een uitzondering.
Paul Rosenmöller heeft de resultaten van deze brugklas gepresenteerd op het VO-congres. Hij sprak de woorden ‘Dé kader-leerling bestaat niet’. Daarmee bedoelde hij dat er eigenlijk geen leerlingen zijn die voor alle vakken op kaderniveau functioneren, maar dat er grote verscheidenheid bestaat in de niveaus per vak voor een individuele leerling.
TS: Wat ík graag zou willen zien en wat ú graag wil zien is dat we ook erkennen dat er leerlingen zijn op mavoniveau die misschien een vak op kaderniveau zouden kunnen doen. In hoeverre is dat een project dat ooit tot werkelijkheid komt? Of moeten we nou eenmaal genoegen nemen met het feit dat als het gaat over maatwerk, het alleen maar naar boven is?
PR: Nee, dat denk ik niet. Ik denk zelf dat op termijn, maar dan praat je over de langere termijn, het weleens zo zou kunnen zijn dat je die kant op gaat. Maar dat is echt de lange termijn; een vo-diploma met vakken op verschillende niveaus. Daar hoor ik veel mensen positief over spreken. En dan moet je één ding op z’n minst heel goed regelen en dat is de aansluiting met het vervolgonderwijs. We moeten veel meer redeneren in doorlopende leerlijnen, want die overgangen zijn harde breuken in ons onderwijs. Zeker voor de kwetsbare leerlingen zijn dat lastige momenten. Wij gaan ooit naar een situatie waarin je vakken op een lager niveau kan doen. Kijk, het college van bestuur van een technische universiteit zei tegen mij: ‘Weet je, die tweede moderne taal die vwo’ers moeten doen, die is voor ons niet zo belangrijk. De bètacompetenties van leerlingen moeten goed zijn.’ Die tweede taal, dat mag dus best op een lager niveau.
TS: Dat zegt een technische universiteit, maar is dat gemeen goed op álle universiteiten?
PR: Nee, want de staatssecretaris bepaalt de wet- en regelgeving en die is daar nog niet van overtuigd. Hij zegt: ‘Als je de deur openzet naar vakken op een lager niveau, dan zou het nog weleens kunnen zijn dat die pubers en masse gaan voor dat lagere niveau.’
-Vervolg interview-
PR: Het Maarten van Rossem biedt vakken aan op een hoger én een lager niveau. De kaderleerlingen met een 7,5 of hoger voor een vak kunnen dat vak op een hoger niveau doen. Als ze structureel een onvoldoende staan voor een vak kunnen ze dat vak op een lager niveau doen. Mijn eerste vraag daar was: Hoeveel leerlingen doen nou vakken op een hoger en hoeveel leerlingen doen nou vakken op een lager niveau? Negentig procent van de leerlingen volgt een vak op een hoger niveau. Tien procent op een lager niveau.
TS: U spreekt ook van het belang van die lerende cultuur op scholen.
PR: Jazeker. En ik weet zeker dat als er een lerende cultuur is en je weet die leerlingen ook een beetje te pakken, dat het openzetten van de deur tot een lager niveau niet betekent dat leerlingen zeggen ‘Boeie, we gaan wel voor het laagst denkbare’.
TS: Dus negentig procent van de leerlingen gaat voor een vak op een hoger niveau. Waarom zou u dan strijden voor een vak op een lager niveau?
PR: Kaderleerlingen die op een bepaald vak het niveau niet halen en die structurele onvoldoende om kunnen zetten naar een voldoende op basisniveau, dat is toch goed voor het vertrouwen van die leerling? Ze kunnen het wel degelijk, maar dan op een iets lager niveau.
TS: Dat staat haaks op het punt van de Onderwijsraad. Die zegt dat daarmee de civiele waarde van het diploma in het geding komt.
-Vervolg interview-
PR: Ja, maar dat is ouderwets denken, omdat het civiele effect van een diploma gaat over het idee dat alles op het niveau van vmbo, havo of vwo moet worden verricht.
TS: Kunt u dat civiele effect expliciteren? Ik heb in het rapport van de Onderwijsraad naar een definitie gezocht en volgens mij is het meer een gevoelskwestie.
PR: Nou, het is iets meer dan een gevoel. Kijk, het is in ons systeem weldegelijk zo dat een diploma in het voortgezet onderwijs de leerlingen het recht geeft om toegang te krijgen tot de vervolgstap: vmbo naar mbo; havo naar de hogeschool; vwo naar universiteit. Maar de kanttekening die ik erbij wil plaatsen is dat de toenemende selectie aan de poort van vervolgopleidingen leidt tot afbreuk van het civiele effect van een diploma.
TS: In het rapport van de Onderwijsraad valt te lezen dat ze denken dat het voor vervolgopleidingen veel moeilijker zal zijn om adequaat in te kunnen schatten over welk niveau een leerling dan precies beschikt. Maar vervolgens hebben we wél extra toelatingseisen bij veel mbo-opleidingen. Denk bijvoorbeeld aan de rekentoets. Vervolgens wordt er in de Staat van het Onderwijs 2015/2016 geconstateerd dat er een grote uitval is onder studenten in het vervolgonderwijs. Blijkbaar geeft het huidige diploma ook niet het inzicht waar het mbo, hbo en wo om vragen. De uitvalcijfers zijn schrikbarend.
PR: Ja, en die cijfers alleen geven ook geen reëel beeld van de mogelijkheden van die leerlingen. Laat ik er dit nog aan toevoegen. Ik vind dat er een weeffout in ons systeem zit. Wij verstrekken diploma’s op het niveau van het slechtste vak van de leerling. Als jij problemen hebt met talen en je bent briljant in wiskunde, ja…dan wordt het tóch vmbo-TL in plaats van havo, of havo in plaats van vwo. Nog even los van de beroepsgerichte vakken. Daar gaat geen uitdagende cultuur van uit. Daar wordt geen ambitie gestimuleerd. Dat is één. Twee is: Je werkt je-laten we een beetje optimistisch zijn-vier, vijf of zes jaar (afhankelijk van waar je zit) uit de naad in het voorgezet onderwijs en je gaat de school uit met een cijferlijst van acht of negen vakken met acht of negen cijfers en dát veronderstelt wie jij bent na die periode. Dat is natuurlijk geen reëel beeld. Vandaar dat de VO-raad naast die cijferlijst, als onderdeel van het diploma ook pleit voor een plusdocument. Dit is veel meer een beschrijving van de niet-cognitieve ontwikkeling die je doorgemaakt hebt.
-Vervolg interview-
TS: Welke status heeft het plusdocument? Het LAKS pleit ervoor dat het plusdocument niet leidt tot een extra selectieonderdeel aan de poort van de vervolgopleidingen13. Daarnaast, hoe meet je niet-cognitieve vaardigheden?
PR: Dat vind ik wel een kwestie van de professionaliteit van de school. Daar kan je als leerling zelf ook het een en ander aan doen. Er zijn al scholen die hiermee werken. De VO-raad wil in de wet regelen dat er zo’n plusdocument komt. En daar zijn we met OCW mee bezig.
TS: En wat moet de wet doen om dat plusdocument te faciliteren?
PR: In de wet moet gewoon komen te staan dat leerlingen zo’n plusdocument krijgen. Niet veel meer dan dat. Daarna is er de opdracht voor scholen om ervoor te zorgen dat het gebeurt.
TS: En als een leerling een plusdocument niet op orde heeft, zou een leerling daarop kunnen zakken?
PR: Nee, want er staat ook in de wet dat je examens moet doen. Ik ben het met het LAKS eens dat je dus niet moet kunnen zakken op je plusdocument. We hebben het gehad over selectie, maar je ziet ook steeds meer-en dat vinden wij goed-dat je van die matchingsgesprekken hebt. Zo’n plusdocument geeft de vervolgopleiding meer inzicht in wie jij bent om te kunnen bepalen of jij in alle redelijkheid slaagt met die vervolgopleiding. En dat gaat dan niet over slagen in termen van cijfers, maar of dat aansluit bij jouw belangstelling of het echt iets is wat jij wilt en wat jij voelt. En hier geldt weer een andere weeffout: Wij bereiden onze leerlingen toch eigenlijk nog niet goed genoeg voor op die vervolgstap.
TS: Welke vervolgstap bedoelt u? Het vervolgonderwijs, de maatschappij, de arbeidsmarkt?
PR: Dan heb ik het over het vervolgonderwijs. Die vmbo’er…hoe vaak is die nou op een ROC geweest als die als 16-jarige de overstap moet maken naar een ROC? Of die havist op het hbo?
TS: Weinig kan ik uit ervaring vertellen.
PR: Weinig. Tuurlijk. Ik weet het van mijn eigen kinderen. Dus daarom vind ik dat we ook veel meer vanuit de onderwijsketen moeten denken. Ik kom hele mooie dingen tegen die mij heel erg aanspreken. Bijvoorbeeld, er zijn scholen die met 20-80 learning19 werken. 20-80, betekent dat ze in 80% van de tijd-lees vier dagen-het hele curriculum vullen en één dag roosteren ze uit. Dat is roostertechnisch en voor de organisatie van de school handig. En op de ene dag doen ze zeg maar allemaal extra-curriculaire activiteiten of zetten ze een bedrijf op of ze gaan ondernemen. Ze zijn ook tien dagen-dit was een 4/5-havo-klas-op een vervolgopleiding. Tien dagen in vier havo en tien dagen in vijf havo. Daar lopen ze rond en volgen lessen. De uitval bij die leerlingen, het switch-gedrag (eenmaal op het hbo), is 50% lager.
TS: Ik heb onderzoek gedaan naar de implementatie van het vakcollege bij mij op school16. Ik heb alle stakeholders geïnterviewd, 16 docenten en ook het mbo. En die zeggen ‘Het is leuk dat soort projecten, al die leerlingen die naar ons toekomen, maar dat legt wél beslag op onze docenten in tijd en daarnaast kost het ons geld. De docent op het vervolgonderwijs moet ingezet worden voor dat soort projecten. Er moet een vervanger komen voor die andere lessen. En ze lopen tegen de verantwoordelijkheid aan. Wie is er nou verantwoordelijk voor deze groep leerlingen? Financieel en als het gaat om doorlopende leerlijnen. En waar we heel erg tegenaan liepen als het ging om de samenwerking vakcollege/mbo is die overgang daartussen. Bij een vakcollege mogen leerlingen in het vierde jaar al modules van het mbo volgen zodat ze met een voorsprong het mbo binnenkomen. En dan kom je vervolgens bij het mbo en dan krijgen leerlingen toch te horen ‘Ja, maar we zitten helemaal niet te wachten op leerlingen die een jaar voorlopen. Je gaat gewoon bij les één beginnen’.
PR: In het begin van het mbo doe je soms een deel van 4 vmbo over. Een beetje gechargeerd gezegd.
TS: Ja, dat is in de praktijk vaak wel het geval. Veel oud-leerlingen komen terug bij mij en dan zeggen ze: ‘Ja, we hebben vrij de eerste periode want we lopen voor.’ Dat kan nooit de bedoeling zijn van versnellen. Het vakcollege is een initiatief geweest dat er vooral op gericht was om die vmbo-leerling soepel door het vmbo en mbo te laten lopen. Het kwam vanuit dat vmbo en niet zozeer vanuit het mbo.
PR: Ja, en het was natuurlijk ook een antwoord op de vraag naar vakmensen en die leerlingen die nou eenmaal aan de theoretische kant, aan de avo-kant misschien wat minder belangstelling hebben. Van die jongens die met hun handen willen werken en die dus meer uren beroepsgerichte vakken krijgen.
TS: Het probleem daarachter is de organiseerbaarheid. Hoe zorg je ervoor dat die leerlingen met een maatwerkdiploma, die eigenlijk sneller…want versnellen is één van de opties in het huidige maatwerktraject… dat ze toch in die versnelling kunnen blijven zitten eenmaal in het vervolgonderwijs? In hoeverre is het vervolgonderwijs met dit thema bezig? Hoe leeft het maatwerkdiploma daar?
PR: Het vervolgonderwijs is zeker bezig maatwerk te bieden aan hun studenten. Maar waar ze veel minder mee bezig zijn is de vraag: Hoe ga je nou om met die leerlingen die vanuit het vo komen en daar maatwerk-dus onderwijs op maat-hebben gehad? Dus hoe kunnen we dat aansluiten? Kijk, je vraag gaat over het vervolgonderwijs ten opzichte van het vo, maar nu even terug vanuit het vo naar het po. Als er ergens nog een beetje maatwerk wordt gegeven dan is het in het po. De pro-leerlingen en gymnasium-leerlingen zitten acht jaar bij elkaar in de klas. Daar wordt gedifferentieerd. Mijn vrouw is juf bij de peuters dus die ziet ze allemaal binnenkomen. Die kan in drie dagen al een hoop zien, zelfs daar al. Verbale vaardigheden en vaak heeft het ook met achtergronden te maken. Je ziet het al heel snel. Je kunt op die jonge leeftijd voor die kinderen al heel veel betekenen. In het basisonderwijs wordt wel gedifferentieerd. Die pabo-opgeleide docenten en leerkrachten kunnen dat goed. En wij in het vo, wij leren het ze in drie maanden af, want ze komen in een stroom terecht en het is eigenlijk gewoon…onaardig gezegd een beetje productie…massaonderwijs.
TS: De differentiatievaardigheden van docenten kunnen beter stelt de Staat van het Onderwijs, dit jaar10, vorige jaar11 en het jaar12 daarvoor.
PR: Exact. Herken je dat ook? Het is ook niet makkelijk als je zeven klassen van dertig voorbij ziet trekken en je hebt 200 leerlingen voor je snufferd om dan te differentiëren.
TS: Nou, ik zie-en dat ligt een beetje in lijn met het rapport Doordacht Digitaal14-dat digitale didactiek een hele hoop van dit soort problemen zou kunnen wegnemen. Omdat het zo steeds makkelijker wordt om op verschillende niveaus les te geven, maar dan moet je wel goed geoutilleerd zijn als school. Dus ik denk dat we in grote mate zouden kunnen differentiëren, alleen dat de randvoorwaarden-zo blijkt uit het rapport Doordacht Digitaal-niet op orde zijn. Ik denk dus dat het kan. Die school waar u net over sprak, het Maarten van Rossem. Hoe ziet een lesdag er daar uit?
PR: Ik weet niet hoe een lesdag er precies uitziet. Ik weet dat zij lessen op individueel niveau kunnen bieden.
TS: U zegt ‘De leerling mag ook op een lager niveau lessen volgen.’ Maar uiteindelijk, als je op kader zit, doe je toch op kaderniveau examen en niet op basis. Lijkt me.
PR: Dat is dus het probleem. Als je kijkt naar het huidige systeem is het zo dat wanneer je maar één vak op basis (de rest dus hoger) volgt en daar examen in doet, dan krijg je een basisdiploma. Dat is nou precies het probleem wat ik ermee heb.
TS: En de Onderwijsraad vindt dát dus het grootste struikelblok. Dat ene vak op een lager niveau, omdat de civiele waarde van het diploma dus omlaag zou gaan.
PR: Ja, dan betekent het dus dat de stelling waar is dat leerlingen een diploma krijgen op het niveau van hun zwakste vak. En dat doet geen recht aan de talenten van de leerlingen.
TS: Ik vind het jammer dat de Onderwijsraad met het argument komt dat er te weinig empirisch bewijs is om een maatwerkdiploma te kunnen invoeren. Maar als er te weinig onderzoek is geweest in Nederland en in het buitenland, dan gaan we er dus nooit aan beginnen. Als dát een argument is om een vernieuwing in te zetten-de empirische onderbouwing-waar steeds meer nadruk op wordt gelegd na het Dijsselbloem-rapport, dan gaat het toch nooit van de grond komen? Hoe zorgen we er nou voor dat we over dat argument heenkomen ?
-Vervolg interview-
PR: Ik denk dat uiteindelijk de wal het schip keert. Kijk, ik begrijp heel goed dat je probeert empirisch, wetenschappelijk onderzoek te benutten bij je onderwijshervormingen. Dus het bestaande materiaal wat vanuit de wetenschap beschikbaar is moet je zeker benutten. De Onderwijsraad wil eigenlijk voor elke onderwijsverandering eerst empirisch bewijs hebben. Ik ben niet van die school. Ik ben ervoor dat je wel degelijk ook moet kunnen experimenteren. Dus als ik zeg dat de wal het schip zal keren denk ik dat er uiteindelijk een beweging op gang komt, ook vanuit scholen, waarin erkend wordt dat het traditionele onderwijs (bus-opstelling, massaproductie) op den duur niet meer houdbaar is. En dus gaan dingen veranderen. Dat gaat langzaam, en dat moet ook zorgvuldig gebeuren.
TS: Ik sprak drie weken geleden met Maurice de Hond en zei: ‘Er komt alleen maar meer bij: Plusdocument, Passend onderwijs (en zo noemde hij nog een paar dingen). Maar, er gaat niets af.’ U zegt ook: ‘Het is misschien niet meer van deze tijd (het onderwijs).’ En vaardigheden-zo bewijst ook Onderwijs2032-die veranderen. De maatschappij vraagt om andere vaardigheden. Ik sprak Rob Witjes, hoofd arbeidsmarktinformatie van het UWV en die zei: ‘Het is heel belangrijk dat je weet hoe je moet netwerken later. Het schrijven van een sollicitatiebrief wordt steeds minder relevant. Je moet een filmpje kunnen opnemen en jezelf daarin presenteren.’ Maar toch oefenen wij (op school) stug de sollicitatiebrief op de ouderwetse manier.
PR: En nu komt er een filmpje bij, zal ik maar zeggen.
TS: Ja, hoe presenteer je jezelf op LinkedIn en dat soort zaken worden nog onderbelicht. Dus er komt een hoop bij. U zegt zelf ook ‘Het onderwijs vraagt om die verandering.’ Mijn vraag is: Moet er wat af?
PR: Ja, er moet wat af. Daar hebben we het over bij de herziening van het curriculum. Hoe bizar is het dat als ik een universiteit spreek die zegt: ‘Wij hebben eigenlijk het liefst dat economiestudenten op het vwo géén economie gehad hebben.’ Dus ik denk dat wij gewoon kritisch moeten kijken naar het curriculum.
TS: En daarmee wilt u illustreren, wat is dan de waarde van die zes jaar economie op school?
PR: Nou ja, precies. Ik bedoel waarom geven we zes jaar economie op het vo als de vervolgopleiding (en je wilt dus economie gaan studeren) eigenlijk zegt van ‘gooi het maar overboord…’
PR: Plus dat onze leerlingen natuurlijk over de jaren heen heel veel les krijgen. Je weet het als geen ander… Onze leerlingen krijgen 1000 uur per jaar. Waarom kan het in Finland met 750 uur?
TS: Dat is de vraag. Zijn er nou instanties die zich bezighouden met de vraag: Wat is nou de lestijd die realistisch is?
PR: Ja, dat denk ik wel.
-Vervolg interview-
TS: Welke instantie houdt zich bezig met die vraag?
PR: Ik denk dat de hele curriculumbeweging23 waar leraren een belangrijke rol in gaan spelen, een antwoord moet geven precies op die vraag. Voor het nieuwe curriculum zijn er twee opdrachten. De één is: zorg dat het meer eigentijds is en bied het meer in samenhang aan waarbij vakkenstructuren best zullen blijven bestaan. En twee is: Haal de overlap eruit.
TS: Wat bedoelt u daar precies mee? Overlap?
PR: Nou ik denk dat door samenhang aan te bieden tussen vakken je dingen met elkaar kunt verbinden die tot op dit moment allemaal erg geïsoleerd worden aangeboden. En twee is: Doen wij gewoon niet teveel? Hoe nodig is het om die sollicitatiebrief te schrijven? Ik denk dat er in het curriculum heel veel dingen zitten waar je nog eens kritisch naar kunt kijken en je de vraag kunt stellen: moeten we dát nu allemaal leren? Hoeveel leerlingen vragen niet aan leraren of aan ouders thuis: Waarom moeten we dit leren? Het maatwerkdiploma is natuurlijk vooral een antwoord op het feit dat we een inflexibel systeem hebben waarin leerlingen op jonge leeftijd gestreamd worden in een richting waar je eigenlijk niet meer uitkomt. Dat is de sjoelbak zal ik maar zeggen.
TS: Maar het moet ook leiden tot hogere motivatie.
PR: Zeker, motivatie ook natuurlijk, maar dat heeft met elkaar te maken. Maar je kent de sjoelbak. Hier zitten dan allemaal de vakjes (Rosenmöller pakt zijn telefoon, etui en andere spullen en legt ze op tafel uit om het sjoelbak-model te illustreren). Dit is dan zo’n vakje waar de steen dan in blijft liggen. Hier gaan we ze streamen naar vwo, havo, vmbo. En je zit in zo’n vakje en je komt er in het vo…
TS: Niet meer uit.
PR: Niet meer uit. Dat is een beetje gechargeerd gezegd. Het maatwerkdiploma is het antwoord op meer flexibiliteit in het vo. Als je dan toch vroeg wil blijven selecteren zorg er dan voor dat er allemaal correctiemogelijkheden zijn als je wat ouder wordt, dat er dan een flexibel vo-systeem is. Ik denk dat heel veel mensen in het vo ook nog wel denken: Zorg ervoor dat je net als in het po langer die kinderen bij elkaar houdt. En ga pas streamen bijvoorbeeld twee jaar later, of vier, of drie.
TS: Ik wil u mijn idee laten zien hoe ik denk dat het heel goed zou kunnen (school inrichten op maatwerk). Zelfs binnen de huidige wet- en regelgeving. U weet dat de vakken…de meeste vakken hebben referentiekaders. En Engels heeft referentiekader A1, A2, dan gaan we naar B1, B2 en dan gaan we tot C. En bij wiskunde praten we over de F-niveaus.
PR: Dat zijn die internationale talenniveaus.
TS: Ja, the European Reference Framework. Bij Nederlands praten we ook over F-niveaus. Dit model is tevens geschikt om het onderwerp burgerschap en socialisatie aandacht te geven. Radar kwam met die aflevering over het vmbo dat leerlingen te vroeg worden gekaderd.
PR: Die twee uitzendingen heb ik gezien. Van de winter was dat.
TS: Over leerlingen die te vroeg van elkaar gescheiden worden en elkaar daarna nooit meer zien. Dat probleem kunnen we als volgt oplossen. De leerling komt van de basisschool met een leerwegadvies. De resultaten van de Cito eindtoets po laten zien wat de niveaus zijn op verschillende vakonderdelen per leerling. Zeker bij rekenen en Nederlands wordt vrij concreet aangegeven op welk niveau de leerling zit. Eenmaal op de middelbare school volgt een leerling een vak op het niveau dat naar voren kwam uit de Cito eindtoets po. Bij nieuwe vakken wordt pas na een aantal maanden concreet op welk niveau een leerling zit. Er is een collegezaal of klaslokaal ingericht met bijvoorbeeld een docent Engels die weet dat hij op dat moment op A2-niveau lesgeeft. En dat is niet perse alleen een klas met 12-jarige brugklasleerlingen, maar misschien zit er in de vierde klas havo ook wel een leerling die Engels op A2-niveau heeft. Dus leerling A van 12 jaar kan met leerling B van 16 jaar op hetzelfde moment in het zelfde lokaal Engels op A2-niveau volgen. En zo gaat leerling C van 14 jaar oud bijvoorbeeld naar C2-niveau Engels een lokaal verder samen met leerling D van 17 jaar oud. Het volgende uur komen leerling A en C elkaar misschien weer tegen tijdens de les wiskunde waar ze beiden niveau 1F volgen. Zo zit je altijd met een gemêleerde groep mensen bij elkaar los van leeftijd, geslacht of afkomst.
PR: Op hetzelfde niveau.
TS: En daar tackel je meteen het probleem mee dat een docent op 20 verschillende niveaus moet differentiëren. Een docent geeft op dat moment A2 les en de docent het lokaal daarnaast op B1.
PR: Interessant.
TS: Zo zou je wat mij betreft het onderwijs moeten inrichten. Dat je op referentieniveau daar doorheen gaat. En bij vakken, zoals mijn vak muziek, daar hoef je helemaal geen schifting op referentieniveau te maken.
PR: Nee, daar komen ze gewoon bij elkaar.
TS: En juist bij dat soort algemene vakken ga je inzetten op burgerschap en interculturele projecten. Zo zou ik dat aanpakken als ik de baas van de school was.
PR: Nou, leuk.
Figuur 6: Mogelijk rooster op een maatwerkschool
-Vervolg interview-
TS: Volgende maand spreek ik met de directeur-generaal van het Finse onderwijsministerie. Er gingen dit jaar verschillende persberichten uit waarin stond dat het hele Finse onderwijssysteem gaat hervormen. Als je naar de website gaat van het Finse ministerie van onderwijs24 lees je: We hebben geen inspectie, leraren worden gerespecteerd door de maatschappij, we doen niet aan docentenevaluaties, we vertrouwen de docent. Welke vragen zou u aan de directeur-generaal van het Finse onderwijsministerie willen stellen?
PR: Ik ben, als voorzitter van de VO-raad, met collega’s, twee, drie jaar geleden in Finland geweest. Met de opdracht kennis te nemen van het Finse onderwijssysteem; wat zijn nou de plussen en minnen? Finland staat altijd in de top van de internationale rankings. Ik zou wel geïnteresseerd zijn in ons thema kansengelijkheid en de relatie met hun systeem.
TS: Hoe kansengelijkheid wordt vormgegeven in het Finse systeem?
PR: Ja, en of bijvoorbeeld het bij elkaar houden van leerlingen tot en met het vierde jaar-zij streamen pas vanaf 16-of dat nou aantoonbaar kansengelijkheid bevordert in vergelijking met ons systeem. Het tweede is: zij hebben geen eindexamens.
TS: U bedoelt landelijke eindexamens.
PR: Landelijke eindexamens. Zij selecteren aan de poort van het vervolgonderwijs.
TS: Net als in Engeland.
PR: Ja, maar daar doen ze natuurlijk nog wel de GCSE’s. Wat zijn nou de voor- en nadelen van het selecteren aan de poort van het Finse hoger onderwijs. Wij hebben wél een landelijk eindexamen. Er zijn meer landen die dat niet hebben dan die het wél hebben. Maar wij hebben ook een beetje selectie aan de poort en dat neemt eerder toe dan af. Dus wij hebben het bijna dubbel straks. Wat zijn nou de voor- en de nadelen van afsluiten in het vo ten opzichte van selectie in het vervolgonderwijs? Mijn derde punt zou zijn: Zij hebben geen inspectie. Kijk, vertrouwen is natuurlijk mooi, maar is dat nou voldoende? Daar heb ik onvoldoende grip op kunnen krijgen. Hoezeer je docenten ook vertrouwt, er zijn goede en slechte docenten net zoals er goede en slechte bestuurders en schoolleiders zijn. Hoe borg je nou de kwaliteit van het onderwijs?
TS: Ik denk dan meteen aan het feit dat iedereen universitair geschoold is en dat dáár denk ik ingezet wordt op-ik vul het even in hoor voor de directeur van het Finse onderwijsministerie-op zelfevaluatie. Op het belang daarvan.
PR: Dat is denk ik een goed punt, want dat hebben wij natuurlijk niet. Dat staat allemaal in de kinderschoenen. Ik weet niet of het bij jou op school nu ook langzaam van de grond komt die feedback-cultuur.
TS: Onderwijs op mijn afdeling is een individuele aangelegenheid. Dat doe je in je eentje en bij de vergaderingen leg je je problemen op tafel en dan ga je weer lekker je eigen toko draaien.
PR: Ja, dat is nog heel traditioneel en ik zie wel dat het ook nog veel zo gaat. Ik zie wel een beweging opkomen dat docenten van elkaar leren, dat teams van elkaar leren, dat scholen van elkaar leren en dat gaat langzaam. Het staat in de kinderschoenen. Dat mag van mij sneller. Het leraarsvak moet van een individuele functie, echt teamsport worden.
TS: Maar dat betekent ook dat die leraar de verantwoordelijkheid krijgt.
PR: Zeker.
TS: Ik pleit net als Jelmer Evers voor een bottom-up structuur.
PR: Zeker. Dan moeten de randvoorwaarden ook zo zijn dat je dat kán doen. Daarom pleiten we ook voor minder les en meer ontwikkeltijd voor leraren. Het feit dat je zó veel lesgeeft maakt ook dat het bijna onmogelijk is om te kunnen differentiëren.
TS: U sluit zich aan bij de motie Van Meenen.
PR: Vorige jaar in een interview in de Volkskrant, wat notabene de opening van de krant was, hebben we gezegd: Er moet minder lestijd komen en meer ontwikkeltijd. De motie Van Meenen gaat naar die twintig uur. Dan moet je een stappenplan maken. We hebben ook tekorten in het onderwijs op een aantal vakken natuurlijk, maar die kant moeten we wél op.
TS: Ja. Meer verantwoordelijkheid voor die docent. Meer samenwerking. Ik vind dat een mooie afsluiting. Ik wil u bedanken voor het interview.
Tot slot
Het maatwerkdiploma heeft bestaansrecht. Het doet recht aan de individuele capaciteiten van de leerlingen. Het Maarten van Rossem in Arnhem laat zien dat het te organiseren valt. Het is nu aan de politiek om te erkennen dat dé kader- of basis-leerling niet bestaat en dat het onderwijs daarop ingericht moet worden. Maatwerk in het onderwijs bestaat al, maar het is nog niet volledig. Niet alleen versnellen, verdiepen en verbreden, maar ook vertragen & verlagen zou tot de mogelijkheden moeten behoren als je écht recht wil doen aan verschillen.
Ik voorspel dat we over tien jaar niet meer spreken over een vmbo-, mavo-, havo- of vwo-diploma, maar van een algemeen vo-diploma waarop per vak het behaalde referentieniveau staat aangegeven. We leven nog in een tijdperk waarin een aantal kennisinstituten een grote stempel drukt op het onderwijsbeleid. Langzaam is er een kentering zichtbaar waarin de docent écht een stem krijgt in het onderwijs en geen poppetje is in het politieke schaakspel dat door de beleidsmakers en politici wordt gespeeld in de achterkamertjes in Den Haag. Sociale media zorgen voor disruptie in de structuren van autoriteit en macht. Dat betekent dat kennisinstituten hun autoriteit en macht meer en meer zullen moeten delen met de autoriteit en macht van de onderwijzer als collectief. Of je nou voorstander bent of niet, Forum van Democratie laat zien hoe je het volk een stem zou kunnen geven door middel van bijvoorbeeld digitale middelen. Het Forum wil zijn achterban letterlijk laten stemmen over ieder besluit dat de partij neemt. Ik kan mij voorstellen dat docenten in Nederland ook via zo’n systeem gaan werken. Niet in de vorm van een vakbond als extra schakel tussen de docenten en de minister, maar via een direct lijntje (lees app of website) naar de minister toe.
Ik, als eenvoudige docent muziek en onderwijsblogger, kan makkelijk via LinkedIn en mijn eigen website contact leggen met de rest van de wereld en mijn visie en verhaal vertellen. Dat blijf ik doen zolang er thema’s zijn waarvan in vind dat ze de volle aandacht verdienen. Het maatwerkdiploma is zo’n thema.
Deze maand spreek ik met Jobke van den Berg, directeur opleidingen van de LOI. Als iemand in het vervolgonderwijs maatwerk biedt is het wel de LOI. Maatwerk in het vo leidt uiteindelijk tot niets als het vervolgonderwijs er geen vervolg aan geeft. Laten we vooral leren van instellingen die heel goed zijn in het bieden van maatwerk.
In september ga ik in gesprek met prof. dr. Henriëtte Maassen van den Brink, voorzitter van de Onderwijsraad, over de civiele waarde van een diploma. Dit lijkt vooralsnog het grootste en meest ongrijpbare struikelblok dat de implementatie van een maatwerkdiploma tegenhoudt. Ik ben benieuwd welke factoren van invloed zijn op de civiele waarde van een diploma.
Recente reacties