Schermafbeelding 2017-05-08 om 00.00.13
Inleiding
De staat van het Onderwijs 2015/2016 (Inspectie van het Onderwijs, 2017) benadrukt het belang van een zo hoog mogelijke opleiding. Daarnaast is het heel belangrijk dat Nederland mee kan komen in de internationale ranglijsten op het gebied van onderwijs zo blijkt uit het inleidend schrijven van Drs. Monique Vogelenzang, inspecteur-generaal van de onderwijsinspectie.

Een van de hoofdthema’s in het inspectierapport is kansenongelijkheid. Kinderen met dezelfde kenmerken en cognitie niveau halen op school A een hoger eindniveau dan school B en dat is niet goed volgens de inspectie. Iedereen moet immers een zo hoog mogelijk niveau halen. De minister en staatssecretaris zetten in op de hoogst mogelijke kwalificatie voor leerlingen in het Nederlandse onderwijs. En met kwalificatie bedoelen de bewindslieden de hoogte van de opleiding. Er zijn echter meer domeinen waaraan een school aandacht dient te besteden.

Drie Doeldomeinen
Gert Biesta (2014) en de Onderwijsraad (2016) praten over drie doeldomeinen waaraan onderwijs aandacht dient te besteden: Kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming. Biesta spreekt over doeldomeinen en niet over doelen. Binnen een domein bestaan er verschillende opvattingen over wat wenselijk is. Een doeldomein laat ruimte voor de dialoog en heeft daarmee een iteratief karakter. Het is belangrijk dat er een constante dialoog is tussen verschillende stakeholders om de doeldomeinen actueel en wenselijk te houden.

De drie doeldomeinen illustreren dat de discussie over onderwijs zich niet beperkt tot één dimensie, maar meerdere. Dit laat tevens zien dat onderwijs zich niet louter laat meten in cognitieve output. Biesta wijst erop dat onderwijs wel gemeten kan worden in efficiëntie en effectiviteit, bijvoorbeeld in de vorm van cijfers, maar dat deze resultaten niets zeggen over het waartoe leerlingen opgeleid worden.

De overheid streeft naar een zo hoog mogelijke output van leerlingen zo lijkt uit de Staat van het onderwijs 2017 te kunnen worden afgeleid. Maar waarom? Betere aansluiting en kansen op hogere vervolgopleiding? Waarom? Betere kansen op de arbeidsmarkt? Recente ontwikkelingen laten zien dat hogere opleidingen niet per definitie leiden tot betere kansen op de arbeidsmarkt (SEO, 2016).

En als dat wel zo zou zijn, dan blijft de vraag waartoe leiden we op? nog steeds bestaan. De gelukkige burger? Volgens het CBS (2015) hebben hoger opgeleiden (hbo/wo) een hoger inkomen, voelen zich vaker gezond en zijn tevredener dan laagopgeleide werknemers. Als tevredenheid en gezond voelen antwoorden zouden zijn op de waartoe vraag in het onderwijs, dan kan men zich ook de vraag stellen waarom deze doelen niet behaald worden bij mensen die laagopgeleid zijn. Waarom zijn laagopgeleide mensen minder tevreden en voelen ze zich minder gezond? Het CBS zoekt het antwoord op deze vraag in de hoek van de hoogte van het inkomen en het wel of niet bezitten van een koophuis. Als hoogopgeleid zijn het antwoord is op de waartoe vraag dan leidt dat tot de ethische kwestie van laagopgeleid zijn in de samenleving. Valt deze groep dan buiten de boot in de samenleving wegens een lage opleiding? Is dat wenselijk? Ongeveer 50% van de leerlingen in Nederland volgt een vmbo- en daarna mbo-opleiding. Moeten we als onderwijssector voor elkaar krijgen dat een groter percentage leerlingen uitstroomt op hbo-niveau? Stel dat het percentage vmbo/mbo’ers 30% uitmaakt van het totaal aantal leerlingen en 70% van het totaal hoger opgeleid is. Zou dat wenselijk zijn? Het rapport The State of the State (Deloitte, 2016) schetst het beeld dat 286.000 studenten op dit moment worden opgeleid voor banen die binnen 10 tot 20 jaar verdwijnen door automatisering of robotisering. Dit geldt voor 42% van de mbo’ers, 19% van de hbo’ers en 10% van de wo’ers. Als die 42% mbo’ers allemaal een hbo-opleiding zouden kunnen behalen, is men dan op de goede weg?

Economisch belang
Wat als iedereen een universitaire opleiding heeft? Dat stelt ons meteen voor een aantal problemen: Wat is een universitaire opleiding dan nog waard? Ja, de minister en staatssecretaris kunnen tevreden naar de PISA-rankings kijken (als niet de rest van de wereld hetzelfde heeft bedacht), maar wat betekent het voor de burger in de maatschappij? De universitaire opleiding maakt je op geen enkele manier meer onderscheidend van de rest van de burgers. Uiteindelijk is men dan geen meter opgeschoten. Het universitaire diploma heeft je niet onderscheidend gemaakt van de rest, want iedereen heeft een dergelijk diploma.

De maatschappij vraagt om een systeem waarbij verschillen zichtbaar zijn. Voornamelijk omdat de economie vraagt om mensen met verschillende vaardigheden. Mensen die goed zijn met de handen bijvoorbeeld en mensen met een groot analytisch vermogen. Als iedereen een universitair diploma heeft, wie gaat dan onze badkamer aanleggen? Wie haalt het vuilnis op? Wie zorgt er voor de ouderen in dit land?

Bedrijven hebben meestal niet alleen maar werknemers nodig met een universitaire achtergrond. Neem een grote energieleverancier, die heeft monteurs, onderhoudsmensen, receptionisten, planners, inkopers, marketeers, klantenservicemedewerkers en anderen in dienst. Stel dat de energieleverancier alleen kon kiezen uit universitair geschoold personeel, dan zouden de loonkosten de pan uitrijzen, zou de prijs van energie hoog zijn voor de consument en zou Nederland een zeer marginale concurrentiepositie hebben op de internationale markt. Er is dus nog een belangrijke economische reden om te praten over lager geschoolde mensen: deze krijgen minder betaald omdat ze een lagere opleiding hebben. Daarmee heeft een werkgever het (ethische) recht om iemand met een lage opleiding minder te betalen dan iemand met een hoge opleiding. Dat is immers zo in de wereld afgesproken. Het economische systeem in de wereld is gebaseerd op verschillen in hoog- en laagopgeleide mensen. Zonder deze verschillen zou de huidige wereldeconomie niet kunnen bestaan.

Er moet hier dus vastgesteld worden wat wenselijk is als het gaat om output van het onderwijs aan wo, hbo, mbo en anders geschoolde mensen. Geluiden genoeg dat de output van het onderwijs hoger, sneller en breder moet, maar hoe dat past in het economische plaatje wordt te weinig toegelicht. Nederland moet stijgen op de internationale rankings en haar concurrentiepositie handhaven. Dit zijn argumenten die voornamelijk door beleidsmakers, politici en CEO’s van grote bedrijven worden gehanteerd. Deze argumenten staan ver af van de werkelijkheid van de gemiddelde werknemer. Ik heb nog nooit een docent horen zeggen dat het onderwijs in Nederland hogere output moet leveren omdat het moet concurreren met het buitenland of hoger op de PISA-rankings moet komen.

Een andere reden om verschillende niveaus aan te bieden in het Nederlandse onderwijsbestel is de diversiteit van de mens. Sommige mensen willen nou eenmaal met de handen werken. Sommige mensen kunnen niet leren. Sommige mensen hebben ambities op een niveau dat niet universitair is. Om recht te doen aan deze verschillen is er diversiteit in het onderwijsstelsel nodig. Tenminste, als dat is wat wij als maatschappij willen.

Iteratief proces
Om de doeldomeinen kwalificeren, socialiseren en persoonsvorming actueel, wenselijk en menselijk te houden is het belangrijk om als onderwijssector en maatschappij constant de dialoog te blijven voeren over de inhoud en balans van de drie doeldomeinen. Dit is een iteratief proces. De maatschappij verandert, dus de doeldomeinen ook. In de volgende alinea’s wordt kort uiteengezet wat er wordt verstaan onder kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming of in de woorden van Biesta ‘subjectificatie’.

Kwalificatie
Onder kwalificatie verstaat Biesta het verwerven van kennis, vaardigheden en houdingen die mensen in staat stellen iets te doen, op een bepaalde manier te handelen (Biesta, 2014). Kennis, vaardigheden en houdingen kunnen betrekking hebben op een specifiek beroepenveld, maar ook op een breder thema zoals functioneren in een complexe maatschappij. Voorbeelden van kwalificatie zijn talrijk in het onderwijs: PTA’s (programma van toetsing en afsluiting), toetsweken, kwalificatiedossiers, portfolio’s, competentieprofielen, rapporten, CITO, Route 8, IEP-eindtoets, repetities, SO’s, doorstroompercentages, kerndoelen, eindtermen, plusdocumenten en meer. De doeldomeinen socialisatie en persoonsvorming zijn in mindere mate aanwezig.

Socialisatie & burgerschap

Biesta (2014) en de onderwijsraad omschrijven socialisatie als een proces waarin jongeren en leerlingen kennisnemen en deel uitmaken van tradities en praktijken. Tradities en praktijken kunnen betrekking hebben op een bepaalde beroepspraktijk, maar ook op bredere (maatschappelijke) thema’s zoals democratie.

Het onderwijs heeft als taak jonge mensen te leren respectvol met verschillen om te gaan en leren wat ons met elkaar verbindt. Leerlingen worden vanaf de basisschool tot vervolgonderwijs omgevormd tot betrokken burgers. Leerlingen of studenten dienen de basiswaarden van de democratische rechtstaat te kennen. Hieronder vallen onder meer: Gelijkwaardigheid van individuen, vrijheid van geloof, vrijheid van meningsuiting en het recht op zelfbeschikking zo valt te lezen in een kamerbrief van Bussemaker en Dekker (2017). Hoe scholen aandacht besteden aan burgerschap is aan de scholen zelf. Er zijn geen wettelijke eindtermen of kerndoelen waaraan een school moet voldoen. Veel scholen geven aan dit lastig te vinden (Eidhof & Kruiter, 2016). Het Kohnstaminstituut (Nieuwelink et al, 2016) hanteert de volgende definitie voor burgerschap:

“Burgerschap gaat over manieren waarop individuen zich verhouden tot anderen en gemeenschappen, en daarmee over omgaan met verschillen, diversiteit, sociale cohesie en solidariteit”.

De actualiteit laat zien dat het onderbelichten van socialisatie in het onderwijs tot gebrekkig burgerschap heeft geleid. In een brief aan de Tweede Kamer (2017) stellen Bussemaker en Dekker dat huidige ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving vragen om een steviger fundament voor burgerschapsonderwijs. Hierdoor staat het onderwerp burgerschap volop in de schijnwerpers en krijgt het doeldomein socialisatie meer aandacht dan in voorgaande jaren. 

Biesta wijst erop dat burgerschapsonderwijs slechts een deel van het doeldomein socialisatie is. Het omvat meer dan alleen de normen en waarden waarvan de politiek zo graag wil dat het onderwijs die aan de man brengt onder de noemer burgerschap. Biesta noemt het voorbeeld van een goede bakker zijn. Hoe doe je dat in de context van de Nederlandse samenleving?

Subjectificatie, persoonsvorming en uniciteit
De onderwijsraad (2016) typeert persoonsvorming als het proces van individualisering van de leerling. De leerling moet uiteindelijk in staat zijn autonoom tot beslissingen te komen. Los van de docent, school, heersende normen en tradities en kan zich op een verantwoordelijke manier naar de maatschappij verhouden. De onderwijsraad gaat niet zo ver om te zeggen wat dan precies verantwoordelijk is.

De essentie van subjectificatie is volgens Biesta (2016) een persoon vrij, volwassen en verantwoordelijk in de wereld te laten zijn. Allen containerbegrippen en genoeg materiaal voor een boek. Toch geeft het richting aan de manier waarop er met persoonsvorming omgegaan zou kunnen worden in het Nederlandse onderwijs. Het woord persoonsvorming doet vermoeden dat het hier draait om het vormen van een persoon. Dat er een bepaald einddoel is waarnaar men toewerkt. Dat de school weet waarin het een persoon of leerling moet veranderen. Dát heeft vooral te maken met identiteit volgens Biesta (2016). De mate waarin we ons identificeren met bestaande tradities en praktijken of zelf nieuwe creëren. Scholen in Nederland dienen leerlingen kennis te laten maken met vrijheid van meningsuiting, democratie, gelijkheid van mannen en vrouwen, genderdiversiteit en meer. Beleidsmakers hebben uiteindelijk als doel om deze normen en waarden deel uit te laten maken van de identiteit van de Nederlandse leerling. Dit is een zeer letterlijke invulling van het begrip persoonsvorming. Van tevoren weten wat je in een persoon wil gieten zodat je precies weet waarin het zich vormt (in theorie dan). Het gaat er in dit geval om wat of wie een persoon wordt of is. De school heeft hier dan vooral een politieke functie.

Biesta wil verder dan dat, daarom kiest hij voor het begrip subjectificatie. Subject zou hier beschouwd kunnen worden als een persoon. Waar het bij identiteit gaat om wie ik ben gaat het bij subjectificatie om hoe een subject is. Hoe gedraag ik mij ten opzichte van anderen? Naar dieren? Naar de omgeving? Naar de wereld? Het gaat hier om handelingen die een persoon verricht los van de identiteit van de persoon. Handelingen die de persoon maken tot wie hij is. Een soort vingerafdruk van handelingen die aan een persoon vastzitten, uniek voor die persoon. Zo hebben we bij familieleden, kennissen en vrienden vaak een beeld van hoe een persoon is, zelfs zonder dat we weten wat de normen en waarden van de persoon zijn. De ene persoon vinden we gewoon prettiger dan de andere. De manier waarop de ene persoon ‘in deze wereld’ existeert is prettiger (wenselijker zou je hier kunnen zeggen) dan de andere en dat is een puur persoonlijke kwestie.

Hoe zorgt een docent ervoor dat een leerling zich ontwikkelt tot een persoon met wenselijke eigenschappen? Door eerst duidelijk te hebben wát wenselijk is. Hoe kan een docent er vervolgens voor zorgen dat een leerling zich ontwikkelt tot een mens met wenselijke sociale en persoonlijke eigenschappen? Door een leeromgeving te creëren waarin de leerling de ruimte krijgt om zichzelf te vormen in samenwerking met medeleerlingen en de docent. Dit kan een docent bijvoorbeeld doen door ruimte te creëren voor de dialoog. De dialoog met de docent, maar ook met medeleerlingen. Interactie met anderen is van belang om te ontdekken wie je bent en hoe je met anderen om wil gaan. We komen hier ondertussen in zeer filosofisch vaarwater. Wanneer ben je iemand? Wanneer besta je? Descartes (1596-1650), een Franse filosoof beschreef het zo: ‘Je pense donc je suis’ (Ik denk, dus ik ben). Biesta (2017) typeert zijn als een ‘state of dialogue’. Als ik mijn klaslokaal in kijk lijkt de definitie van zijn meer zoiets als: Ik heb vrienden op Facebook, Snapchat en Instagram die mijn liken, berichten sturen en ontvangen, mijn foto’s en video’s zien dus ik besta. Ondertussen zijn we beland in een ontologische discussie. Die ga ik verder bewaren voor een volgend artikel.

Biesta (2015) spreekt over het belang van uniciteit. Wanneer is jouw aanwezigheid van belang? Biesta zegt dat uniciteit zich niet alleen uit in persoonskenmerken, maar ook in momenten waaruit blijkt dat een individu ertoe doet in verhouding tot anderen. Iemand stelt jou een vraag en deze persoon verwacht dat het antwoord uit jou komt en niet uit iemand anders. In dit geval ben jij uniek. In een situatie waarin een docent alleen maar aan het woord is of waarin vragen van leerlingen de kop in worden gedrukt omdat er geen tijd voor is, is de kans zeer klein dat leerlingen situaties zullen ervaren in het klaslokaal waarin uniciteit plaatsvindt.

Van constateren naar acteren
Constateren van gebreken in het systeem is één, maar hoe kan ik dit onderwerp oppakken en ervoor zorgen dat men hier kennis van neemt? Met dit onderwerp bedoel ik het kritisch kijken naar de balans van de doeldomeinen kwalificeren, socialiseren en persoonsvorming in het onderwijs. Bewustwording van het bestaan van deze doeldomeinen is wat mij betreft stap één. Uit gesprekken met docenten en docenten in opleiding blijkt dat deze indeling de meesten van hen onbekend is. Vragen over de wenselijkheid van doeldomeinen worden niet gesteld. Het programma ligt immers vast in curricula, kerndoelen, eindtermen en pta’s: Waarom daar nog over debatteren? is een veel gehoord antwoord aan de docententafel. Daar gaat het wat mij betreft mis: Het ontbreken van het debat over de wenselijkheid van het waartoe. Zoals ik eerder stelde is het kalibreren van de drie doeldomeinen een iteratief proces. Een proces waarin de dialoog over de wenselijkheid van de manier waarop een bepaald doeldomein wordt ingericht centraal staat.

Waartoe leidt het agenderen van dit thema?
In de eerste plaats zorgt het schrijven en delen van dit artikel ervoor dat u en anderen kennisnemen van de doeldomeinen. Ik ben van mening dat het wenselijk is dat docenten op de hoogte zijn van deze indeling omdat het Nederlandse onderwijs de laatste jaren is doorgeslagen naar het doeldomein kwalificeren. Dit gaat ten koste van de doeldomeinen socialiseren en persoonsvorming. Waar dit toe kan leiden wordt duidelijk uit de eerdergenoemde brief van Dekker en Bussemaker (2017).

Vanuit mijn rol als coach van docenten in opleiding en ontwerper van leerarrangementen ICT voor de hogeschool Rotterdam heb ik de mogelijkheid studenten toe te spreken en leerarrangementen kritisch tegen het licht te houden.

Op dinsdag 18 april stond ik voor een groep docenten in opleiding en heb ik ze uitgelegd hoe je naar onderwijs kán kijken. Over het bestaan van de drie doeldomeinen en over het belang van de dialoog hierover. Een dialoog die zich niet beperkt tot collega’s, maar die zeker ook met leerlingen gehouden moet worden. Een dialoog die gelijkwaardig moet zijn. Waarin het argument van de één niet meer waard is dan het argument van de ander, maar slechts moet leiden tot inzichten. Ondanks het feit dat ik sta te prediken benadruk ik altijd dat ik geen pacht op de waarheid heb en dat mijn visie op de realiteit subjectief is. Ik motiveer docenten en studenten altijd hun eigen waarheid te construeren en die van mij kritisch te beoordelen. Daarmee bedoel ik dat het vormen van een mening, visie, identiteit of filosofie geen copy/paste-werk is, maar een intern proces

Vragen van leerlingen
Onbewust stellen leerlingen vaker vragen over deze drie doeldomeinen dan docenten zelf doorhebben (wegens het ontbreken van kennis over deze domeinen). Vragen als: Waarom moet ik de stelling van Pythagoras leren? Waarom krijgen we zo veel huiswerk? Waarom mag ik niet zelf bepalen wat ik doe in uw les? Waarom mag ik geen muziek luisteren in de les? Antwoorden op deze vragen zouden betrekking moeten hebben op het waartoe. ‘Je moet de stelling van Pythagoras kennen omdat zo leert de oppervlakte van een driehoek te berekenen en als je later in een piramide woont kan je precies uitrekenen hoeveel behang je nodig hebt voor de muren.’

Motivatie
Leerlingen in Nederland zijn weinig gemotiveerd zo blijkt uit internationaal onderzoek (OECD 2013; CITO, 2015). In de nationale onderwijsinspectierapporten van 2012 t/m 2014 werd dezelfde conclusie getrokken (Inspectie van het Onderwijs, 2014, 2015) Er werd gesproken over lage motivatie bij scholieren in het Nederlandse onderwijs. Wat de exacte oorzaak is van deze lage motivatie wordt niet duidelijk uit de rapporten.

Er zijn vele motivatietheorieën die allen vanuit verschillende invalshoeken naar het onderwerp motivatie kijken. De expectancy-value theory van Wigfield & Eccles (2002) baseert motivatie op twee centrale begrippen: Verwachting en Waarde. Het laatste begrip verwijst onder andere naar de nuttigheidswaarde van een taak. In hoeverre is een taak nuttig voor toekomstig werk of een vervolgopleiding: Het Waartoe. Is het antwoord op deze vraag naar tevredenheid van de student, dan zal de motivatie omhooggaan zo stelt deze theorie.

Veel docenten worstelen met het formuleren van antwoorden op de waartoe vraag die acceptabel zijn voor leerlingen blijkt uit navraag bij collega’s. Dit leidt (onder andere) tot demotivatie bij leerlingen blijkt uit enquêtes onder leerlingen. Ik heb het vak toch niet nodig voor later is een veelgehoord argument. Niet alles hoeft natuurlijk nuttig te voelen voor een leerling. Sommige zaken moeten nou eenmaal gebeuren. Een leerling moet kennis hebben van democratie en vrijheid van meningsuiting, zo hebben we besloten in dit land. Soms komt het besef van nuttigheid pas vele jaren later. In dit geval is het niet wenselijk dat een docent toegeeft aan gedemotiveerde signalen. Deze kan niet zeggen: ‘Oh, je wil niets weten over democratie en vrijheid van meningsuiting? Ga dan maar een tekening maken.’ Wat ik hier wil zeggen is dat docenten de discussie, of beter gezegd de dialoog, over de nuttigheidswaarde niet uit de weg moeten gaan. Het is natuurlijk mooi als er congruentie bestaat over de nuttigheid van een bepaald vak, maar het is niet noodzakelijk. Mocht een docent een leerling niet kunnen overtuigen van het nut, dan kan in ieder geval vastgesteld worden dat er iets anders moois heeft plaatsgevonden: De leerling kijkt kritisch naar de wereld (op dat moment het klaslokaal en het vak) en stelt vragen. De leerling ontwikkelt een houding naar het vak, de docent en laat ten opzichte van de medeleerlingen zien te beschikken over kritisch denkvermogen. Socialisatie en persoonsvorming ten top!

Wisseling van perspectief
Kijk als docent eens naar uw eigen vak en stel uzelf bij ieder hoofdstuk uit het boek eens de vraag ‘Waartoe leidt het kennen van dit hoofdstuk voor de leerling bij een vervolgstudie of later in de maatschappij?’ De docent vindt vast voor zichzelf het juiste antwoord, deze zit immers diep in de materie en heeft bewust voor een carrière in deze richting gekozen: de materie ís relevant geweest en heeft geleid tot een baan als docent.

Een leerling staat daar meestal anders tegenover. De kans dat de leerling dezelfde weg volgt als de docent is erg klein. De kans is groter dat leerlingen een ander pad volgt waarbij het vak of vaardigheden van bijvoorbeeld wiskunde, Engels of Nederlands op een heel andere wijze wordt ingezet dan voor de docent zelf het geval was.

Is het argument van de docent over het waartoe ook steekhoudend voor de leerling? Kan de docent zich in het toekomstperspectief van de leerling plaatsen of redeneert de docent volledig vanuit eigen ervaring en belevingswereld? Wat is wenselijk voor de leerling? De school? Maatschappij en arbeidsmarkt? Voor de docent?

Wenselijk betekent in dit geval niet dat scholen nu volledig naar de pijpen van de leerling moeten gaan dansen. Biesta (2015) wijst erop dat weerstand een belangrijk onderdeel is van het ‘in de wereld komen’. De realiteit van het leven zorgt ervoor dat er dingen op ons pad komen die we niet op ons pad willen hebben. Toch komen we ze tegen en proberen daar weerstand tegen te bieden, soms voor ons gevoel succesvol, soms niet. Wil de school een plaats zijn waar leerlingen worden voorbereid op de ‘echte’ wereld en wil de school de wereld zo realistisch mogelijk weergeven, dan moet er weerstand zijn. De wenselijkheid zit hem vooral in de balans tussen kwalificeren, socialiseren en persoonsvorming.

Tot slot
Ik nodig u en iedereen die dit leest uit na te denken over de drie doeldomeinen kwalificeren, socialiseren en persoonsvorming. Ga voor uzelf eens na wat de verhoudingen zijn binnen uw onderwijsinstelling. Of, als u niet op een onderwijsinstelling werkt om eens bij uzelf te rade te gaan hoe het onderwijs was ingericht op de instelling waar u les had. Zijn deze doeldomeinen ook op uw thuissituatie te betrekken? Bewustwording is de eerste stap naar beter onderwijs. Daarover zijn we het collectief eens: onderwijs moet beter en niet slechter. Wat beter is, daarover zullen we de dialoog aan moeten gaan.

Schermafbeelding 2017-05-08 om 00.05.58