Interview E. D. Hirsch
E. D. Hirsch: Skills-onderwijs funest voor kennisbasis
Inleiding
1928 is het jaar waarin de Olympische spelen in Amsterdam gehouden werden en Nederland eindigde met 6 gouden, 9 zilveren en 4 bronzen medailles. Het was ook het jaar dat Alexander Flemming penicilline uitvond en Amelia Earhart de eerste vrouw was die solo over de Atlantische oceaan vloog. Op 22 maart dat jaar werd in Memphis Tennessee Eric Donald Hirsch Jr. geboren. Ook hij zou buitengewone prestaties leveren, maar dan wel over een tijdspanne van meer dan 60 jaar. Hirsch groeide op als zoon van een succesvolle katoenhandelaar. Hirsch heeft als kind zowel traditioneel onderwijs (losse vakken) als progressivistisch onderwijs gevolgd waarbij volgens project-based principes werd gewerkt. Na het behalen van zijn PhD in romantische poezie bleef hij hangen op de universiteit van Yale waar hij 10 jaar lesgaf voordat hij de overstap maakte naar de universiteit van Virginia.
In 1978 deed Hirsch onderzoek naar leesvaardigheid en tekstbegrip op twee scholen in Virginia en kwam tot de conclusie dat tekstbegrip afhangt van de relatieve leesbaarheid van een tekst, maar nog meer van de achtergrondkennis van een student. De voornamelijk Afro-Amerikaanse studenten uit de lagere inkomensklasse konden een tekst lezen en begrepen fictieve verhalen, maar toen het ging over de overgave van generaal Robert E. Lee aan generaal Ulysses E. Grant bij Appotammox begrepen ze nauwelijks waar het betrekking op had wegens het ontbreken van kennis over de Amerikaanse burgeroorlog. Kinderen van blanke ouders beschikten vaak wel over de juiste achtergrondkennis om dit soort teksten te begrijpen. Deze observatie lag aan de basis van zijn gedachtengoed dat hij de komende vier decennia zou uitdragen, namelijk dat een gedegen kennisbasis een voorwaarde is voor tekstbegrip en daarmee voor later studiesucces.
In zijn boek Why Knowledge Matters zegt Hirsch “I am still chiefly motivated by the social injustice of our dominant theories and their unwitting destruction of the American Dream.” Een van die dominante theorieën waar Hirsch naar refereert is het gedachtengoed van John Dewey. Dewey geloofde dat je goed naar het kind moet kijken en luisteren om te zien in welke leerfase het kind zit en aan welke informatie het kind toe is. Het gedachtengoed van Dewey is nog steeds de dominante theorie in de VS en staat synoniem voor onderwijs op maat, de natuurlijke ontwikkeling van het kind en individuele leerroutes. Hirsch haalt in zijn boek ook het werk van Jean Piaget aan. Niet om aan te tonen dat er daadwerkelijk vier fasen in de ontwikkeling van een kind zijn te onderscheiden, maar om aan te tonen dat zelfs Piaget het belang van de sociale context erkende. Piaget had duidelijk afgebakend op welke leeftijd kinderen een bepaalde fysieke en mentale ontwikkeling doormaken, maar hij kon niet plaatsen waarom leerlingen in land A op bijvoorbeeld hun 7de goed waren in wiskundige formules, terwijl dat in land B pas het geval was op 11-jarige leeftijd. Soms zat er wel vier jaar verschil in leeftijd als het gaat om beheersingsniveau van een bepaald vak. Daarmee haalt Hirsch aan er blijkbaar geen natuurlijke klok bestaat als het gaat om aanleren van bepaalde leerstof. Het hangt er maar helemaal vanaf op welke leeftijd een kind door zijn sociale omgeving in contact wordt gebracht met bepaalde leerstof.
Hirsch gelooft dat wanneer je kinderen gelijke kansen wil geven in het onderwijs er gewerkt moet worden met een helder, nationaal gedefinieerd curriculum waarin per jaar wordt aangegeven wat ieder kind moet kunnen en kennen. Hij maakt zich grote zorgen over de toenemende nadruk op skills en generieke vaardigheden zoals kritisch denken, probleem oplossen en creatief denken ten koste van basiskennis. Hirsch is dus niet tegen skills, maar wel tegen de afnemende nadruk op kennis. In zijn boek Why Knowledge Matters laat hij zien welke gevolgen het verschuiven van deze nadruk heeft gehad in Frankrijk, Zweden en de Verenigde Staten. In die landen heeft het loslaten van het curriculum en het nadruk leggen op skills geleid tot een stagnatie of zelfs dramatisch afname van leesvaardigheidsscores op bijvoorbeeld de PISA-onderzoeken. Hirsch wijst erop dat probleemoplossend vermogen, creatief denken en kritisch denken allen onlosmakelijke zijn gelinkt aan achtergrondkennis. Je kan pas problemen oplossen, creatief denken of kritisch denken als je grondige kennis hebt van het onderwerp waarop je die skills wil loslaten. Deze vaardigheden zijn domeinspecifiek en bestaan dus niet als losstaande, generieke vaardigheden.
Foto: Persoonlijke collectie Hirsch
Aan het verschuiven van de nadruk op kennis naar de nadruk op skills ligt een duidelijk oorzaak ten grondslag. Het rapport A Nation at Risk (1983) dat tijdens de Reagan-regering werd gepubliceerd zorgde voor een schok in onderwijsland. Het is vergelijkbaar met het rapport Tijd voor Onderwijs (2008) van de commissie Dijsselbloem. Sinds de publicatie van A Nation a Risk wordt er paniekvoetbal gespeeld in de VS en is het land een proeftuin geworden voor allerlei onderwijsexperimenten waaronder individualistisch onderwijs en skills-onderwijs (ten koste van kennisonderwijs). En juist dat laatste is funest voor kinderen uit arme, voornamelijk Afro-Amerikaanse gezinnen waar ouders en grootouders nauwelijks onderwijs genoten hebben. Die kinderen zijn afhankelijk van scholen om aan hun kennis te komen. Als scholen vervolgens kennis inleveren voor skills (die volgens Hirsch dus alleen bestaan bij de gratie van kennis) dan is deze groep kinderen daar de dupe van.
In 1986 richtte Hirsch de Core Knowledge Foundation op. Zijn foundation pleit voor een breed (nationaal) curriculum met daarin jaar per jaar beschreven wat een kind aan kennis nodig heeft om optimaal deel te kunnen nemen aan de Amerikaanse samenleving. In 1987 nam hij een voorzetje op dit curriculum met zijn boek Cultural Literacy: What Every American Needs to Know. Hierin zet het uiteen welke kennis, termen en begrippen de basis vormen voor iedere Amerikaan. Het is sindsdien zijn levensmissie geworden om deze boodschap wereldwijd te verspreiden om zo kinderen een eerlijke en gelijke kans te geven op succesvolle deelname aan de samenleving. Op 90-jarige leeftijd reist hij nog steeds de wereld over om zijn visie te delen. Zo is hij op 28 november 2018 Keynote-speaker tijdens Making Shift Happen in de Beurs van Berlage te Amsterdam. Het was een absoluut voorrecht dat Don Hirsch uitgebreid de tijd nam voor een interview met EduKitchen.nl
-Interview-
Thijmen Sprakel (TS): Op dit moment wordt het Nederlandse curriculum herzien. Binnen dit curriculum krijgen 21st century skills een prominente rol. Hoe kijkt u aan tegen 21st century skills?
Donald Hirsch (DH): Mijn huidige strategie is om de samenwerking aan te gaan met deze vaardigheden in plaats van ze te bestrijden. De belangrijkste begrippen binnen de 21st century skills zijn de vier C’s: communication (communiceren), cooperation (samenwerken), creativity (creativiteit) en critical thinking (kritisch denken). In mijn nieuwste boek wil ik aantonen dat deze skills zwaar leunen op kennis. Ik ben dus niet tegen skills, maar ik wil af van het idee dat deze skills met weinig kennis te verkrijgen zijn. Ik wil ook af van het idee dat alles gepersonaliseerd moet worden en dat je tegenwoordig alles zo kan opzoeken en je dus niets meer uit je hoofd hoeft te leren. Een soort anti-intellectuele stroming.
TS: Is de toon van uw nieuwe boek anders dan Why Knowledge Matters? Omarmt u nou feitelijk de 21st century skills?
DH: Oh nee, nee, nee, nee, nee, in geen geval. In het boek heb ik kritiek op het centraal stellen van het kind in het individualistische onderwijs. Ik ga niet zo diep in op 21st century skills. Ik wijd een paar pagina’s aan kritisch denken. In de Verenigde Staten hebben we een test die het kritisch denkvermogen van iemand in kaart brengt. Deze heet de Watson-Glaser test. Er is onderzoek naar deze test gedaan en wat blijkt? Er wordt voornamelijk getest op IQ en leesvaardigheid. Dat trek ik dan meteen door naar een brede kennisbasis. IQ en leesvaardigheid zijn daar nauw mee verbonden.
Anderson Ericsson bracht recentelijk een boek uit over expertise. Het blijkt dat de verschillende vormen van expertise diep roots hebben in basiskennis. Hij noemt dit domein specifiek.
TS: Ik zag die term ook in uw boek langskomen.
DH: Ik heb de term waarschijnlijk van hem geleend.
TS: In 1996 schreef u het boek The Schools We Need And Why We Don’t Have Them. Dat is ondertussen meer dan 20 jaar geleden. Is er veel veranderd sindsdien of lopen we nog steeds tegen dezelfde problemen aan?
DH: Ik denk dat laatste. Ik geloof niet dat er echt iets is veranderd. Ik denk dat de VS zelfs achteruit is gegaan. De leesvaardigheidsscores zijn naar beneden gegaan. En hoe meer zorgen de gouverneurs en wetgevers kregen over de onderwijsresultaten, hoe erger hun interventies werden. Ze begonnen allemaal wetten en regels te bedenken allen gebaseerd op verkeerde theorieën. Ik kan je een interessant, maar droevig, voorbeeld geven. De verschillen in toetsresultaten tussen blanke en zwarte studenten nam jarenlang af en bereikte z’n hoogtepunt vlak voor het rapport A nation a risk. Nadat het rapport verscheen is het verschil in toetsresultaten tussen blanke en zwarte studenten weer toegenomen. Eind jaren ’80, begin ’90 kon niemand verklaren wat er aan de hand was. Toen besefte ik dat een mislukte poging om leesscores te repareren debet was aan het probleem. Er werden regels opgesteld door de zogenaamde minimum competency movement. Dat waren mensen die geen idee hadden wat ze aan het doen waren. Iedereen in het onderwijs moest plotseling stoppen met wat ze aan het doen waren en zich richten op leesvaardigheid (decoding). Hierop lag een grote nadruk in het onderwijs eind jaren ’80 begin ’90.
TS: Wie was hier verantwoordelijk voor? Wiens idee was dit?
DH: Het kwam van de gevestigde orde in het onderwijs en de politiek. De politiek zei tegen het onderwijs: ‘Je moet wat aan de leesvaardigheidsscores doen’. Dat tegen de geluiden van de experts in die zeiden: ‘De manier waarop scholen leesvaardigheid nu aanpakken is de verkeerde benadering’. En dat was waar. Autoriteiten op leesvaardigheidsgebied zoals Gene Shaw zeiden dat leesvaardigheid en uitspraak meer nadruk moesten krijgen in het onderwijs en dat klopte ook helemaal. Maar dit ging ten koste van kennis. En juist dat laatste had een nadelig effect op de zwarte bevolking. Door hun historische achtergrond hadden veel ouders geen onderwijs genoten. Hun kinderen waren dus aangewezen op scholen om aan hun basiskennis te komen. Blanke kinderen kregen dit vaker van huis uit mee en vanuit hun directe omgeving. De verschillen tussen blank en zwart werden dus groter op het moment dat men aandacht begon te besteden aan skills ten koste van kennis. Ik hoop dat Nederland zoiets bespaard blijft.
TS: Ik verbaas mij over het feit dat de wetenschap prachtige inzichten op onderwijskundig gebied heeft opgeleverd, maar dat deze niet in het klaslokaal terecht komen. En 21st century skills, die niet zijn gebaseerd op wetenschappelijke inzichten, bereiken het klaslokaal wel. Hoe kan dat? U schreef in 1996 het boek ‘The Schools We Need And Why We Don’t Have Them’. Waarom heeft men niet van uw lessen geleerd?
DH: Ik denk dat het met ideologie te make heeft. Het is een soort quasi-religie geworden dat de natuurlijk ontwikkeling van het kind gevold moet worden. De onnatuurlijke manier waarbij kinderen vooraf in kaart gebrachte kennis moeten leren is slecht volgens de naturalisten. Naturalisme is een romantisch idee en moet in mijn optiek tegengehouden worden. Het idee dat we ons op een natuurlijke manier ontwikkelen net als vogels en eekhoorns gaat niet op voor de mensheid. Stel je groeit op in Nederland, dan praat je Nederlands en als je in de VS opgroeit praat je op een of andere magische wijze Engels. Hoe is dat te verklaren? Zouden we niet allemaal één soort universele mensentaal spreken als er zoiets als een natuurlijke ontwikkeling zou zijn?
Wat ik wil zeggen is dat er in ieder geval in de VS er twee stromingen zijn die elkaar bevechten. Er is de stroming van de verlichting en de romantische stroming en die laatste heeft nu de overhand in het onderwijs. In mijn optiek moeten we weer terug naar de stroming van de verlichting als we willen dat er een positieve verandering plaatsvindt in het onderwijs.
TS: Bij welke stroming hoor de Trump-regering?
DH: Ik schaar ze onder de romantici. Ze geloven dat de vrije markt wel zal zorgen voor de juiste ontwikkelingen. Dus niet zozeer de natuur, maar de vrije (op economie gebaseerde, red.) markt. Eigenlijk gaat de regering helemaal niet zo diep in op de kern van het onderwijs. Het gaat vooral over charter scholen, de markt en commercie. Eigenlijk doen ze precies hetgeen wat funest was voor het Zweedse onderwijssysteem. Ken je dat verhaal?
TS: Nee.
DH: Nou, Zweden deed het heel goed in de PISA-rankings en ze werkten volgens een nationaal curriculum. Toen kwam er een omslag en werd de onderwijsmarkt geprivatiseerd. In plaats van een nationaal curriculum mocht men nu zelf bepalen wat er in scholen onderwezen werd. De vrije markt bepaalde wat er op scholen geleerd werd. Zweden nam een duik naar beneden in de PISA-rankings. Frankrijk heeft eenzelfde geschiedenis. Eigenlijk is het een gigantisch wetenschappelijk experiment geweest om te zien wat er gebeurt als je het nationale curriculum loslaat. De scholen en de docenten bleven hetzelfde, alleen het curriculum veranderde.
Als we kijken naar de VS zien we dat veel problemen veroorzaakt zijn door regelgeving. Zo moest het Race to the Top beleid (van Obama, red.) zorgen voor incentives die zouden zorgen voor onderwijsverbetering. De incentives hadden echter een tegengesteld effect. Ik geloof dat ze een negatieve impact hadden op leesvaardigheidsscores.
TS: Professor Richard Ryan (Self-determination Theory) zei tijdens een interview: “Race to the Top was No Child Left Behind on steroids”. Het was zeer slecht voor het onderwijs.
DH: Er was geen enkele vooruitgang in leesvaardigheidsscores zeker als je kijkt naar NAEP-scores (National Assessment of Educational Progress). Deze scores worden op nationaal niveau bijgehouden en als je kijkt naar de leesvaardigheidsscores van leerlingen in hun laatste jaar van de middelbare school (grade 12), dan zie je dat de scores geen enkele voortgang laten zien en zelfs een beetje zijn afgenomen. De afgelopen drie decennia is er eigenlijk niets veranderd.
TS: U heeft een hoop regeringen zien komen en gaan. Zoals u misschien weet wordt Obama hier in Nederland aanbeden. Maar eigenlijk hebben we geen idee hoe zijn onderwijspolitiek is geweest. Hoe kijkt u daarop terug?
DH: Daar raak je een gevoelige snaar. Ik ben een enorm fan van Obama, maar als minister van onderwijs had hij een sympathiek persoon aangesteld die niets wist.
TS: Arne Duncan.
DH: Ik kan mij zijn naam niet meer herinneren, maar er vonden eigenlijk geen grote veranderingen plaats tijdens de regering Obama en dat is doodzonde, want het was een mooie kans. Maar je kan van een president ook niet verwachten dat hij een expert is op onderwijskundig gebied. Hij was wat dat betreft afhankelijk van het onderwijsveld dat onder invloed stond van de linkse politiek met een visie waarbij de natuurlijke ontwikkeling van het kind centraal staat. Dat was een ramp. Deze progressivistische stroming leidt helemaal terug naar Dewey. Dewey was links. Men streefde naar gelijkheid en emancipatie, maar hun aanpak was verkeerd. Toen ik in de jaren ’80 mijn boek Cultural Literacy uitbracht werd ik aangevallen door links. Mijn boek zou anti-multicultureel zijn en nog meer waar links tegen was. Dat was te verklaren door hun onderwijstheorieën gebaseerd op romantische nonsens. Als we daar niet overheen stappen blijven de problemen. Daar strijd ik tegen: naturalisme.
TS: De hele wereld kijkt naar Amerika als het gaat om wereldpolitiek, maar weinigen weten hoe het ervoor staat met het onderwijs.
DH: Nou ja, tijdens Obama was het in de handen van een aantal mensen met goede intenties, maar die het totaal bij het verkeerde eind hadden met een linkse ideologie. De linkse visie op onderwijs is dat slechte onderwijsresultaten onder arme mensen geheel te wijten zijn aan sociale omstandigheden en niet aan scholen. Dat kwam de gevestigde orde goed uit. Scholen moesten niet geholpen worden, maar de mensen thuis. Daarbij kwam dat de twee grootste lerarenvakbonden links waren en daarbij ook nog een president die uit het linkse spectrum kwam…er is nog geen regering geweest die weerstand heeft kunnen bieden. Paradoxaal genoeg kwam er uiteindelijk een tegengeluid vanuit een van de grote lerarenvakbonden. Dat geluid kwam van Albert Shanker die aan het hoofd stond van een van die vakbonden. Hij integreerde mijn gedachtegoed met het zijne en was groot voorvechter van een stevige kennisbasis in het onderwijs. Hij wilde wel af van het romantische gedachtengoed. Hij stierf echter veel te vroeg. Als hij nog geleefd had zou dat wellicht een ommezwaai zijn geweest naar een meer gelijkwaardig en daarmee nationaal curriculum.
TS: U noemt de naam Albert Shanker. Is het onderwijs afhankelijk van zo’n kleine groep mensen? Wat is de rol van de leraar. Heeft die een stem in de VS?
DH: Oh zeker weten, maar ik denk dat hun stem over het algemeen het verkeerde roept. Maar Al Shanker had als individu de potentie op die kijk op onderwijs om te draaien. Bij mijn Core Knowledge Foundation zit altijd een vertegenwoordiger van een van de vakbonden aan tafel vanwege de sentimentele connectie die we met Al Shanker gehad hebben tijdens zijn leven. Zij ondersteunen mijn op kennis-gebaseerde visie.
TS: Nu horen we in Nederland meer en meer geluiden dat de leraar weer een stem moet krijgen. Maar als de stem van de leraren ongefundeerde meningen vertegenwoordigt, dan mist het zijn doel.
DH: Precies.
TS: Dus straks roept de een dat we naar natuurlijk onderwijs moeten en de ander dat we individuele leerroutes moeten gaan volgen. De top-down-benadering werkt niet in het onderwijs, maar in dit geval de bottom-up-benadering ook niet. Hoe zou u dat aanpakken?
DH: Het probleem is in kaart gebracht door John Maynard Keynes. Hij zij ooit: “The world is ruled by ideas”. Ideeën die vaak enorm overschat worden. Er verandert niets zolang er nog verkeerde ideeën de ronde doen. Ik hoop dat er genoeg mensen overblijven die de feiten wel op een rijtje hebben. Die wel op de hoogte zijn van de wetenschappelijke inzichten en dat zij uiteindelijk het onderwijsveld overhalen het juiste te doen. Het is immers ook in hun belang. Hier ligt een belangrijke rol voor de lerarenopleidingen.
TS: In het hoofdstuk ‘Breaking free’ (Why Knowledge Matters) eindigt u met de zin ‘Uiteindelijk zullen de uitstekende resultaten ertoe leiden dat andere districten en zelfs staten het Core-Knowledge-principe zullen overnemen’. U zegt echter niet hoe dat gaat gebeuren. Hoe ziet u dat voor zich in tijden waarin social media een grote invloed uitoefent op het onderwijs?
DH: Ik pleit er in mijn nieuwe boek voor dat leraren en ouders samenkomen. Ik neem leraren niets kwalijk, ze zijn slachtoffer van verkeerde ideeën en die verkeerde ideeën beginnen al op de lerarenopleiding. Ouders en leraren hebben een gemeenschappelijk doel, namelijk het verhogen van het leerrendement van hun kinderen. In laatste boek-en dat wordt echt mijn laatste boek, want ik word hier te oud voor-richt ik mij tot leraren en voornamelijk de ouders. Ik doe dit, want ongeacht of de ouders nou naar mijn boodschap luisteren of niet, bestuurders, beleidsmakers en anderen zullen zich afvragen of de boodschap misschien wel aankomt bij de ouders en dat trekt ze misschien wel over de streep. Het is mijn laatste werk en laten we het in ieder geval proberen. Ik hoop dat jij bij een generatie leraren hoort die wel naar de wetenschap luistert.
TS: Dat is precies de reden dat ik u interview. Het grote gevaar dat op de loer ligt is sociale media. Veel docenten zijn gek op Facebook, Twitter en Instagram en hoewel veel docenten pretenderen digitaal geletterd te zijn weten velen van hen informatie niet goed op waarde en betrouwbaarheid te beoordelen. Hoe gaat u om met sociale media? Gebruikt u sociale media om uw boodschap kracht bij te zetten?
DH: Ik, totaal niet. Ik geloof dat de mensen van mijn foundation Facebook en dergelijke gebruiken.
TS: Ouders en leerlingen, maar ook docenten worden zwaar beïnvloed door sociale media, veel meer dan door boeken of wetenschappelijke artikelen. Via deze weg bereiken veel ongefundeerde en verkeerde ideeën het klaslokaal. Maar via dezelfde weg kan uw boodschap diezelfde ouders, leerlingen en docenten bereiken. Kent u de organisatie P21?
DH: Ik heb van ze gehoord, maar ik ken ze niet persoonlijk.
TS: Zij hebben de zogenaamde 21st century skills de wereld in geholpen. Ze worden gesponsord door grote bedrijven als Walt Disney, Ford en Apple. Veel grote corporates steunen deze organisatie. Deze bedrijven beschikken tezamen over een zeer sterk wereldwijd vertakt sociaal-medianetwerk. Dat is de reden dat 21st century skills wereldwijd klaslokalen zijn binnengedrongen. Ook u zou sociale media in uw voordeel kunnen gebruiken, zeker in de strijd tegen verkeerde ideeën. Tijd dus om een Twitter-, Facebook- en Instagram-account te openen.
DH: (Hirsch lacht luidkeels). Dat laat ik aan mijn collega’s over. Dat is tè tijdrovend voor mij. Die tijd heb ik niet. Nou, weet je wat, als ik het boek af heb waar ik nu aan werk zal ik mij eens verdiepen in Facebook en Twitter. Je hebt mij absoluut overtuigd.
TS: Mijn laatste vraag komt niet van mij, maar van mijn zoon. Toen ik uw boek aan het lezen was in de woonkamer vroeg hij ‘Waarom staan er van die gekleurde pijlen op de voorkant van het boek?’ Ik had hem beloofd u die vraag te stellen.
DH: Ik heb geen idee! Vertel je zoon maar dat ik vond dat het hele mooie pijlen waren en ik geen idee heb welke gedachte erachter zit. Als auteur heb je niets te zegen over het design van de cover. Althans, niet meer. Ik heb dus geen idee waar die pijlen voor staan.
-Eind interview-
Nederland en het nieuwe curriculum
Het Nederlandse onderwijs staat op het punt te gaan werken volgens een nieuw curriculum. Gaan wij dezelfde kant op als Frankrijk of Amerika? Wat is de verhouding skills/kennis in het nieuwe curriculum? De vrije ruimte die scholen behouden, gaat die naar het ontwikkelen van generieke vaardigheden zoals kritisch denken, creatief denken of probleemoplossend vermogen, of grijpen scholen de vrije ruimte aan om extra aandacht te besteden aan een solide kennisbasis? De tijd zal het leren.
Wat we wel weten is dat leerlingen in het basis- en middelbaar onderwijs de laatste 20 jaar een dalende lijn laten zien in leerprestaties op het gebied van taal, rekenen, cultuureducatie, natuur & techniek en bewegingsonderwijs. Er komen steeds meer leerlingen van de basisschool waarvan het leesniveau onvoldoende is. Geen van de interventies die het Nederlandse onderwijs in zijn gegooid hebben de laatste 20 jaar geleid tot een verbetering van de leerprestaties van de Nederlandse basis- en middelbare scholier. De meeste interventies hebben dan ook niet als doel gehad om de kennisbasis van leerlingen te verhogen, maar waren bedoeld om een probleem te fixen. Net als in Amerika is er in Nederland een skills-beweging actief die vaardigheden boven kennis plaatst. De intenties van beleidsmakers zijn ongetwijfeld goed, maar de interventies missen volledig doel. Neem bijvoorbeeld de rekentoets. Het rekenniveau van kinderen moet omhoog dus stellen we de rekentoets verplicht. Scholen mogen zelf uitvinden hoe ze de leerlingen klaarstomen voor de toets. Mooi toch, die vrijheid in het Nederlandse onderwijs? Dit is een perfect voorbeeld van een interventie met een nobel doel, maar zonder enige grondige probleemanalyse. Waarom is het zo slecht gesteld met het rekenonderwijs? Heeft dat te maken met de toenemende nadruk op skills? Individueel onderwijs? Realistisch rekenen? Natuurlijk ligt er iets aan het matige rekenniveau ten grondslag, maar door een toets in te voeren op middelbare scholen los je de oorzaak van het probleem geenszins op. En zo zijn er tal van interventies te noemen die een oplossing voor een probleem moeten zijn zonder dat daar een grondige probleemanalyse aan vooraf is gegaan.
Net als Hirsch concludeert de onderwijsinspectie in De Staat van het Onderwijs 2017/2016 dat kansen voor leerlingen en studenten sterk afhankelijk zijn van het opleidingsniveau van de ouders en de school waar de leerling naartoe gaat. Ook blijkt dat kinderen met een allochtone achtergrond in de regel een minder hoog middelbaar schooladvies krijgen dan leerlingen met een autochtone achtergrond zelfs als ze dezelfde CITO-score hebben.
Ook in de 21ste eeuw is kennis de belangrijkste succesfactor. Skills zijn ook belangrijk, maar die vloeien voort uit kennis en bestaan niet als losstaande vaardigheden, maar zijn zeer domeinspecifiek. Zelfs digitale geletterdheid, wat door veel mensen wordt gezien als een heel nieuw kennisdomein, is grotendeels gebaseerd op leesvaardigheid, taalkennis en basiskennis (over bijvoorbeeld de werking van computers) en heeft vrijwel niets te maken met losstaande generieke vaardigheden. Zo is spam- en phishing mail bijvoorbeeld vaak te herkennen aan taalfouten en rare taalkundige constructies, maar om die te herkennen moet je wel beschikken over een degelijk spellings- en leesniveau. Dus als we alle kinderen in Nederland gelijke kansen willen geven volgens de theorie van Hirsch, ontwikkelen we een breed, op kennis gebaseerd nationaal curriculum waarbij jaar voor jaar staat aangegeven wat de leerling moet kennen en kunnen. Skills bestaan hierbij niet als losstaande vakken of generieke vaardigheden, maar zijn altijd onderdeel van een kennisdomein. Het kind staat centraal, maar niet op zo’n manier dat het zelf bepaalt wat het doet of leert, dat staat immers allemaal vast in het kerncurriculum. Het kind staat centraal omdat het kind de hoofdpersoon is in het onderwijs en juist daarom moeten docenten en andere onderwijsexperts de regie blijven houden en niet de leerling zelf en dat geldt misschien nog wel meer voor de politiek.
Recente reacties