Het Realisme van Leon de Caluwé

Het is bijna 30 graden buiten ergens in de maand augustus van 2017 als ik mijn auto parkeer in een pittoresk Brabants dorpje. Als ik mijn koele auto uitstap slaat de vochtige lucht mij als een natte lap in het gezicht. Weldra gutst het zweet van mijn rug af. Mijn donkerblauwe pak absorbeert de hitte als een spons in water. Ik steek de straat over en zoek het juiste huisnummer. Het stenen huisnummerbordje wordt versierd door een roodborstje dat zich op het nummer genesteld heeft. Enkele seconden nadat ik aanbel doet hij open: Leon de Caluwé. Dè Leon de Caluwé, van de kleurentheorie. Tijdens de master Leren & Innoveren die ik volgde kwam zijn kleurentheorie aan bod en daarop besloot ik professor De Caluwé een brief te schrijven. In deze brief legde ik uit dat het onderwijsveld een chronisch tekort heeft aan veranderkundige kennis. Met het rapport ‘Tijd voor Onderwijs’ van de commissie Dijsselbloem nog vers in het geheugen waarin gehakt wordt gemaakt van verschillende hervormingen in het onderwijs in de jaren ’90 kon ik prima onder woorden brengen dat een gesprek met professor De Caluwé absoluut als inspiratiebron kon dienen voor mensen die te maken hebben met veranderingen in het onderwijs. Professor De Caluwé stemde zowaar in met een interview.

En daar stond ik dan, zo groen als gras op het vlak van interviewen, matig geïnformeerd, in een veel te heet pak, maar dolenthousiast om hem het hemd van het lijf te vragen. En daar was niet veel voor nodig, want hij was zeer luchtig gekleed. ‘Ik hoop niet dat je mijn outfit aanstootgevend vindt, ik heb me gekleed op het weer.’ Op slippers, een zéér korte broek tot ver boven de knieën en in een geel T-shirt nodigt hij mij uit in z’n huis. ‘Zullen we in de tuin gaan zitten?’ Ik stemde toe en terwijl ik door de woonkamer liep zag ik verschillende realistisch uitziende geschilderde portretten van kinderen. Eenmaal in de tuin kreeg ik een tuinstoel aangeboden met zicht op de smalle, lange tuin. In het midden van de tuin stond een grote volière met verschillende kleine en zingende vogeltjes. De tuin is een groene oase van bomen en planten waartussen het gras zich als kabbelend beekje ontvouwt.

Leon de Caluwé maakte eind jaren ’90 furore in met de publicatie van zijn boek Leren Veranderen dat hij samen schreef met Hans Vermaak. In dit boek maken we voor het eerst kennis met zijn kleurentheorie. Deze theorie poogt de vele invalshoeken die er zijn op het vlak van veranderaanpakken te vatten in één breed kader, een soort meta-theorie zou je kunnen stellen. De kleuren rood, groen, wit (geen kleur, weet ik, maar in dit artikel wèl), geel en blauw zijn allen gebaseerd op een breed scala aan veranderkundige theorieën. De PDCA-cyclus, Kolb’s leercyclus, Maslov, Mintzberg, de X/Y-theorie van McGregor, ze zijn allen onder te brengen binnen één van de kleuren van de kleurentheorie. De Caluwé onderscheidt in wezen vijf stromingen binnen het uitgebreide gamma aan veranderaanpakken. In dit artikel ga ik niet in op de kleurentheorie van De Caluwé, maar wil ik de man achter de kleurentheorie leren kennen. Ik ga tevens op onderzoek uit hoe deze theorie toe te passen in het onderwijs. Leon de Caluwé heeft zelf uitgebreide ervaring als het gaat om veranderen in het middelbaar onderwijs. Hij is adviseur geweest in tijdelijke onderwijscommissies in dienst van de overheid. De middelschool is misschien wel de bekendste onderwijsontwikkeling waar Leon de Caluwé zich uitgebreid mee bezig heeft gehouden. De Caluwé beschouwt de middenschool als een geslaagd experiment ondanks dat het concept uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden. Ondertussen is het concept weer volledig terug in Nederland (zoals alle ‘innovaties’ in onderwijsland een cyclisch karakter hebben), alleen niet onder de noemer middenschool, daar kleeft een te negatieve connotatie aan vast. 10-14 scholen, dat klinkt helemaal 2021. 

Nadat (emeritus) professor De Caluwé mij een colaatje heeft ingeschonken leg ik nogmaals uit waarvoor ik kom. Ik leg uit dat het onderwijs in Nederland jaar na jaar te maken krijgt met veranderingen in de vorm van ideetjes en plannetjes vanuit OCW. Met innovaties, hypes uit het bedrijfsleven veelal uit America (bijvoorbeeld 21st century skills) en met maatschappelijke trends zoals de inclusieve samenleving wat geresulteerd heeft in passend onderwijs. Veranderen in het onderwijs blijkt echter bijzonder lastig. De veranderbereidheid onder onderwijsprofessionals is natuurlijk een struikelblok, maar het totale gebrek aan veranderkundige inzichten bij mensen op leidinggevende- en beleidsmatige posities is evenzeer debet aan de weerzinwekkende manier waarop het Nederlandse onderwijs zich van de ene verandering naar de andere sleept. Hoe kijkt verandergrootmeester Leon de Caluwé aan tegen veranderingen in het Nederlandse onderwijs? De Caluwé heeft zelf uitgebreide ervaring in het hoger onderwijs en gaf tijdens het interview bijvoorbeeld aan dat het digitale tijdperk ertoe leidde dat hij tijdens zijn hoorcolleges tegen een muur van laptops aankeek en dat dit een zeer demotiverend effect op hem had. Wat was zijn ervaring met de middenschool? Wat is zijn advies aan de minister van onderwijs (tijdens het interview Sander Dekker)? Hoe kijkt hij terug op zijn leven? Wat heeft de kleurentheorie hem gebracht? Wie zijn de toekomstige sterren op het gebied van veranderkunde? Het is ondertussen 15.30 op mijn klokje. Ik heb mijn jasje voor het gemak even uitgedaan. De voicerecorder staat aan en onder het genot van een drankje en de zoete vogelgeluiden die uit de volière klinken begint het interview.

Leon de Caluwé (LC): ik heb wel een tijdje in het onderwijs gewerkt. Ik heb op het Katholiek Pedagogisch Centrum gewerkt, vroeg in mijn loopbaan. Hier in Den Bosch. Dat bestaat nog wel geloof ik. Ik heb daar gewerkt tussen 1976 en 1982. 

Thijmen Sprakel (TS): Dat klinkt als hoger onderwijs.

LC: Nee, dat was voortgezet onderwijs. En het basisonderwijs. Maar dat was nog in een tijd van een sterkere verzuiling dan nu zal ik maar zeggen. Ik trainde schoolleiders. Daarna ben ik overgestapt naar het bedrijfsleven. Over het onderwijs zelf kan ik eigenlijk alleen iets zeggen met mijn veranderkundige blik. Niet met de blik van goh, kijk eens wat daar fout of goed is. Dat weet ik domweg niet.

TS: U probeert de veranderkundig theorie met de werkvloer te verbinden. Ik denk dat het onderwijs er bij gebaat is als die veranderkundige inzichten het onderwijs binnen sijpelen. Ik denk dat je dan beter in staat bent sommige veranderkundige processen in het onderwijs vorm te geven. Ik heb u ook geschreven dat het vaak voorkomt dat docenten opeens manager worden zonder te beschikken over veranderkundige inzichten en dan moeten ze zaken als passend onderwijs of de tweede fase implementeren. Ik denk dat dat problematisch is als je geen kennis hebt van veranderkundige processen.

LC: Dat zeker.

TS: Hoe lang is uw loopbaan geweest in het onderwijs?

LC: Ik ben twee jaar geleden met pensioen gegaan. Ik heb een afscheidscollege gegeven in mei 2015. En toen had ik bijna veertig jaar gewerkt.

TS: En het VO? Hoe lang heeft dat geduurd?

LC: Nou ja, dat was in het begin, dat waren de eerste zeven jaren.

TS: En u was zelfs op het basisonderwijs begonnen?

LC: Ja, maar mijn focus heeft altijd op het voortgezet onderwijs gelegen. Ik stond niet voor de klas, maar ik werkte als begeleider van onderwijsprofessionals en schoolleiders. En ik heb vijf jaar in een adviesraad gezeten voor de minister van onderwijs. De ARVO (Adviesraad Voortgezet Onderwijs, red.). Dat ging over de middenschool en aanverwante zaken.

TS: De Onderwijsraad, is het daar een beetje mee te vergelijken?

LC: De adviesraad was een zogenaamde onafhankelijke deskundige die de minister adviseerde over doe dit wel, doe dit niet, dat heb ik vijf jaar gedaan.

TS: Maar dat zegt de Onderwijsraad ook van zichzelf.

LC: Ja, maar de Onderwijsraad is een permanent adviesorgaan en die adviesraden waar ik in zat niet. En gespecificeerd naar het schooltype, voortgezet onderwijs in dit geval.

TS: Aha, en de Onderwijsraad is natuurlijk breder dan alleen het VO. Zijn er nog interventies geweest waar u in grote mate betrokken bij bent geweest? Vergelijkbaar met het Boekenhuis of de Tweede Fase of Passend Onderwijs? Die orde van grootte.  

LC: Ik heb in de commissie gezeten die Slash geëvalueerd heeft. Slash21. Dat was in 2006. Een experiment in de achterhoek over meer vrijheid voor de leerlingen. In grotere groepen werken. En meer met allerlei digitale middelen. Het was een vrij gerenommeerd experiment. Het is nu weer ter ziele overigens. Dat moest geëvalueerd worden omdat er toen veel geld naartoe gegaan is. Verder zou ik het niet zo gauw weten wat het onderwijs betreft. Ik heb natuurlijk zelf op de universiteit gewerkt. 15 jaar. Ik ben nu met de laatste promovendus bezig. Die bij mij gaat promoveren. Dat is dit najaar. Maar ik geef geen colleges meer. Daar ben ik helemaal klaar mee.


TS: Een van de vragen die ik u van tevoren opgestuurd heb is Hoe typeert u de staat van het onderwijs? Kijk, ik denk dat heel veel mensen ervaringsdeskundige zijn omdat ze er ook zelf doorheen gegaan zijn. En omdat ze kinderen hebben die te maken hebben gehad met het onderwijs.

LC: Er is mij wel iets opgevallen. Er is een tijd geweest dat ik heel intensief in het onderwijs werkte. Dat waren die middenschoolexperimenten. Tussen 1976 en 1988 zo. En uit die tijd ken ik een aantal scholen in Nederland heel erg goed, omdat ik daar wekelijks kwam. Wat er nou zo opvallend is als er weer een nieuwe vernieuwingsgolf komt: het zijn altijd dezelfde scholen die meedoen. En bij mij is er wel een heel sterk beeld dat als scholen goed zijn, dan blijven ze ook goed. En als een school niet goed is, dan krijg je dat in vijf jaar niet omgeturnd.

TS: Ook niet als meneer de Caluwé er komt?

LC: Nee, ook niet als meneer de Caluwé er komt.

TS: Ook niet als men mentale modellen aanpast en gaat systeemdenken en men meer autonomie krijgt, al dat soort termen.

LC: Ja, maar dat gaat in iedere school vaak om honderden mensen in het voorgezet onderwijs. Nou, daarbij pas je niet zomaar de mentale modellen aan. Dat gaat niet. Kijk, er wordt ook wel gezegd over het middenschoolexperiment dat het een mislukt experiment was. Ja, als een op een bepaalde manier kijkt naar dat experiment kan je zeggen dat het mislukt is omdat het er niet gekomen is, maar die scholen hebben daar enorm van geprofiteerd. Die scholen zijn er wel beter van geworden.

TS: En op welk vlak zijn ze beter geworden. Beter is nogal een containerbegrip.

LC: Nou, bijvoorbeeld in de coherentie van hun onderwijsprogramma. De samenhang van wat ze doen, maar ook in de samenhang binnen de organisatie. Met het oplossen van interne conflicten en meningsverschillen. En met het in gang zetten van vernieuwingen. 

TS: En dat was nog in het pré-kleurentijdperk dan.

LC: Ja. Maar die kleuren die waren er al, alleen die werden zo niet genoemd.

TS: Nee, precies, zo is het vaak met modellen, het is een weergave van de wereld die er al is.

LC: Kijk, er zijn organisaties in Nederland, dus ook scholen, die gewoon goed functioneren. En dat zijn er helaas niet zo heel veel, maar ze zijn er wel. Er zijn ook een heleboel organisaties, ook binnen de scholen, daar is geen kruid tegen gewassen zal ik maar zeggen en dat gaat ook niet gebeuren. Dat is gewoon zo.

TS: Ik begrijp wat u zegt. Ik zie dat een aantal scholen steeds het nieuws haalt: het Hyperion Lyceum in Amsterdam, we hebben Sjef Drummen met Agora, dat is een onderwijsvernieuwer in Maastricht. Het Vathorst College in Amersfoort. Er zijn een stuk of vijf scholen die altijd het nieuws halen als de minister of staatsecretaris het heeft over veranderen/vernieuwen.

LC: Ze doen dus mee omdat het hen uitkomt. Als het hen niet uitkomt doen ze niet mee. Dat zijn ook goede scholen die kijken wat de overheid doet en wat er gefaciliteerd en gefinancierd wordt. Past dat bij een bepaalde school of past dat niet? Als dat past doen we mee, als het niet past doen we niet mee. Dat is ook goed he. Dat is de buitenwereld niet zien als  iemand die intervenieert of die wat dingen doet, maar als iemand die jij kan gebruiken voor je eigen ontwikkeling. Dat doen de goede scholen. En ik heb tegen alle scholen gezegd waar ik weleens ben gekomen: Kies je eigen koers en laat je niet gek maken door de buitenwereld. Kies de koers waar je in gelooft, waar je goed in bent, waarin je iets kunt betekenen en houd die koers vast.

TS: En wat is dan die succesfactor of die drijvende kracht achter die eigen koers? Wat is nou typerend voor zo’n school? Ligt dat aan die schoolleider? Ligt dat aan het team?

LC: Vaak zijn dat-om in academische termen te spreken-believe systems. Geloofssystemen. En dat heeft niets met het geloof te maken, maar dat zijn opvattingen over hoe dingen zouden moeten zijn. Die je kun aansturen met hele concrete voorbeelden. Dan zeg je bijvoorbeeld: ‘Wij geven leerlingen ruimte bij ons op school. En dat zie je wel, want bij die leraar en dat vak daar zie je dat terug.’ Dat is coherentie bij mij.

TS: Epoused theory vs theory in use. 

LC: Ja, maar dan op organisatieniveau.  Dat wat je visie is als school, dat dat sterk gelinkt is, verbonden is met de praktijk. Een ander verschijnsel dat ik heel veel gezien heb is het wij/zij denken. Dat is zo verlammend voor veel organisaties. Dan kom je bij de leiding en die zegt: ‘Wij willen wel, maar ja, die leraren…’ En dan kom je bij de leraren en die zeggen: ‘Ja, wij willen wel, maar de leiding geeft ons niet genoeg dit of zus en zo.’ Als je in zo’n patstelling zit, dan gaat er dus niets gebeuren.

TS: En dat komt u tegen als consultant.

LC: Dat kom ik heel veel tegen.

TS: En wat is uw reactie daarop? Wat is uw advies? 

LC: Als je dat zo wilt doen, dat krijg ik er niet uit.

TS: Maar u wordt toch ingehuurd om daar wat aan te doen?

LC: Ja, maar ik heb ook wel gezien…ook tot mijn schade en schande, dat organisaties die eigenlijk zouden moeten veranderen, dat die dat dus al tientallen jaren niet doen. Op veranderkundig gebied kan ik wel een analyse maken van een organisatie en tot de conclusie komen dat veranderen binnen deze organisatie geen enkele zin heeft. Dat noem ik niet negatief zien, maar dat noem ik realisme. Dat kom ik ook tegen. Ik heb ook weleens tegen klanten gezegd ‘ik heb naar jullie school/organisatie gekeken, ik heb het in kaart gebracht, kijk dit is mijn plaatje daarvan, en ik kan onderbouwd tegen jullie zeggen, ga niet veranderen, want dat gaat niet werken.’ Dat is realisme in mijn ogen. Ja, en weet je, al dat veranderen, waar heb je dat voor nodig?

TS: Ik denk dat er ook heel veel veranderd wordt in onderwijsland omdat het onderwijs heel erg aan de politiek gelinkt is.

LC: Ja, maar er wordt ook veel zogenaamd veranderd. Als je nou kijkt, is er nou iets veranderd?

TS: Nee, als je de meeste scholen binnenloopt zie je nog steeds busopstelling, de student is dat lege vat en de docent vult de hoofden van de leerlingen. Aan welke verandering is er nou echt behoefte? Dat is een hele moeilijke vraag. Ik geloof dat dat niet zomaar ingevuld kan worden. Ik ben van mening dat de heer Dekker af en toe z’n vingers brandt door te stellen dat er een behoefte is aan een bepaalde verandering. En dan hij komt met opmerkingen als ‘er is draagvlak.’ En dan heeft hij de welwillende scholen betrokken bij zijn onderzoek naar de wenselijkheid van zijn interventie en dan zegt hij ‘Kijk, ze willen graag veranderen.’ En als ik dan bij mij in de docentenkamer rondvraag of ik bezoek collega-scholen en we hebben het over passend onderwijs om maar een voorbeeldje te noemen en over alle trainingen die zouden volgen en over draagvlak dan is het enthousiasme ver te zoeken. Van draagvlak is geen sprake. Het onderwijsveld krijgt dit opgelegd. Het komt niet vanuit het veld zelf.

LC: Nou, draagvlak is een typisch woord uit een gele omgeving. Een door allerlei mystificaties omringd dat woord. Het is een ontzettend vaag woord en dat is nou juist het leuke daarvan, vinden gele denkers. Want dan kan je zeggen ‘ja, er is draagvlak voor’ of ‘er is geen draagvlak voor’. En dan kun je een besluit er doorheen drukken op basis daarvan. Maar wat dat draagvlak dan precies omhelst. Het komt uit de wereld van ambiguïteit en onzekerheid. 

TS: Meneer Dekker heeft een 4.7 gekregen van de schooldirecteuren in Nederland. Er was een enquête uitgezet onder bestuurders en schoolleiders. Ik weet niet exact wat de respons was, maar we praten toch over vele honderden schoolleiders. Een 4.7. Als u nou door uw veranderkundige bril kijkt naar de manier waarop de staatssecretaris en de minister acteren in het onderwijsveld. En de vele culturen die u heeft gezien in uw onderzoekende werk. Heeft u daar wel eens een analyse op losgelaten? Denkt u wel eens he, meneer Dekker of mevrouw Bussemaker, hier heeft u echt te maken met een botsing van kleuren. Hoe heeft u de afgelopen vier jaar bekeken?

LC: Ik heb meneer Dekker niet kunnen betrappen op een uitspraak met enige importantie geloof ik. Ik vind het echt een staatsecretaris van pappen en nat houden. En zelf in positie blijven en dat zal ook nog een hele klus worden in het volgende kabinet denk ik. Een overheid heeft als taak om voor goed onderwijs te zorgen en het te bekostigen en te faciliteren. Daarbij kunnen ze natuurlijk wel aangeven wat ze goede en minder goede praktijken vinden. Maar veranderkundig moet het in de scholen zelf zitten. De wil om te veranderen moet in de scholen zelf zitten. Als de druk van de overheid om te veranderen te groot wordt, dan verval je al snel weer in het wij/zij-denken.

TS: Ik spreek volgende maand met de directeur-generaal van het Finse onderwijsministerie om te praten over het Finse onderwijs. Zo hebben ze in Finland bijvoorbeeld geen onderwijsinspectie. En toch staan ze altijd wel in de top 10 als het gaat om internationale ranglijstjes op het gebied van onderwijs. Blijkbaar bestaan er wèl succesvolle onderwijsmodellen waarbij de autonomie volledig bij de docenten ligt. U bent adviseur geweest bij de OECD. Heeft u in die rol wel eens middelbare- of hogescholen gezien waarbij sprake is van een goedwerkende bottom-up cultuur?

LC: Nee, ik moet je eerlijk zeggen…ik heb dus ook heel veel gereisd. Ik heb heel veel gezien, maar het is dus overal wel kommer en kwel. Ook in de rest van Europa of de Verenigde Staten duurt een stelselwijziging tientallen jaren. Zo had de invoering van de middenschool tientallen jaren gekost. Hetzelfde geldt voor het belastingstelsel of zorgstelsel, dat zijn grote veranderingen zal ik maar zeggen, dat kost 20 jaar. En dan moet je je ook afvragen of het de herziening waard is, die 20 jaar dat we daaraan moeten werken. Kan het niet gewoon door meer ruimte te scheppen, in dit geval voor de scholen? Er op die manier voor te zorgen dat ze zelf beter worden.

TS: En wat is meer ruimte scheppen voor scholen? Dat ze een vinger in de pap hebben qua beleid? Dat ze hun eigen lesprogramma bepalen? Wat is vrijheid voor scholen?

LC: Dat kan wat mij betreft aanzienlijk zijn. Als ik de overheid zou zijn, dan zouden scholen van mij heel veel manoeuvreerruimte krijgen, zowel in het onderwijsprogramma als in hoe ze hun budgetten verdelen.

TS: Wat is dan de rol van de staatssecretaris en de minister? Als de autonomie bij de docent ligt?

LC: Zorgen dat individuele scholen steeds weer kunnen verbeteren. Ik zou kijken welke scholen we als goed beschouwen hier in dit land. En welke noemen wij slecht en welke noemen wij middelmatig? En dan gaan wij die middelmatige vragen ‘hebben jullie een plan over hoe je kunt verbeteren?’ En als ze dat hebben, dan gaan we snel. Maar allemaal hetzelfde worden dat is volstrekt heilloos denk ik. Scholen en professionals hebben toch ruimte nodig om te manoeuvreren.

TS: Ja, u stipt het al een beetje aan, een van de grootste problemen in mijn optiek zijn de mentale modellen van docenten. Je kan heel veel vrijheid geven aan docenten. Je kan zover gaan als zelfsturende teams, maar als de mentale modellen niet overeen komen met de verandering die men voor ogen heeft dan komt die verandering niet. En ik zit ondertussen 9 jaar in het systeem en ik zie hele sterke mentale modellen. Als de overheid weer met ideeën komt, als de inspectie komt, als mijn teamleider weer komt.

LC: Dat is allemaal wij/zij-denken toch?

TS: Heeft u interventies gedaan die succesvol waren om dat weg te halen, die blokkades?

LC: Nee. Weet je, mentale modellen die moet je niet onderschatten. Die zijn dus ook gevormd terwijl je opgroeit, terwijl je leert en zo en die zijn buitengewoon hardnekkig.

TS: Kunnen we dan zo heel makkelijk stellen dat het onderwijs nooit zal veranderen?

LC: Dat kun je wel zo stellen ja.

TS: Dat het allemaal windowdressing is. 21st century skills zijn daar een mooi voorbeeld van.

LC: Allemaal is misschien een beetje overdreven, maar wel veel ja.

TS: Er is een beweging onder leiding van Paul Schnabel die heet Onderwijs2032, die kent u ongetwijfeld. Die gaat onderzoeken wat er geactualiseerd moet worden aan het curriculum. Zijn er vakken of zaken in het onderwijs geweest waarvan u vindt dat we die maar eens los moesten laten? Misschien wat meer gaan inzetten op het belang van netwerken of het belang van digitale vaardigheden? Hoe kijkt u tegen dit soort initiatieven aan die kritisch gaan kijken naar het curriculum?

LC: Laat ik het gewoon betrekken op mezelf. Ik heb tientallen jaren lesgegeven. Op de universiteit weliswaar en aan mijn klanten die ik bediend heb. En wat er wel gebeurd is-ik ben een vrij goede docent-ik heb hele hoge evaluaties meestal. Ik vind het leuk om te doen omdat ik het leuk vind om mensen iets te leren. Maar rond het docentschap zijn een heleboel motivatiekillers gekomen. En dat zit dus deels in de systemen. Collegezalen die twee keer zo groot worden. Of studenten die zich achter een laptop verschuilen.

TS: Heeft u die omslag gezien de laatste jaren, dat u tegen een rij laptops aan zit te kijken?

LC: Jazeker. En ik heb daar ook iedere keer iets van proberen te zeggen, omdat het een grote demotivator voor mij is. Ik wil die laptops niets leren. Dus ik begin meestal de les als volgt, met ‘Weten jullie wel wat de grootste demotivator is voor docenten?’ En dan zeggen ze ‘ja, de universiteit dit, dat en zo.’  

TS: En dan doelt u op een grote rij laptops.

LC: Nou, studenten die niet leergierig zijn. Die dat in iedere geval niet laten blijken. 

TS: Je kan mensen niet veranderen. Het enige wat je kan doen is jezelf veranderen. Het is natuurlijk ook moeilijk om te zeggen dat leerlingen niet leergierig zijn, want dat is ook weer onderhevig aan een heleboel factoren. En dat is een stelling die je ook niet zomaar op de man af kan zeggen. 

LC: Nee, natuurlijk niet, want in iedere collegezaal zitten natuurlijk hele leuke, aardige, en talentvolle studenten. Het gaat mij erom dat ze het niet laten blijken geïnteresseerd te zijn in een college.

TS: Is het plezier voor de klas ten opzichte van 1995-het pré-internet tijdperk- door de technologische ontwikkelingen afgenomen? Zou ik dat kunnen stellen?

LC: Voor mij wel ja. 

TS: En dat ligt aan het contact dat je hebt met de studenten.

LC: Onder andere. Want dat is toch eigenlijk wel het meest cruciale in het docentschap: het contact met de leerling.  Zo kan een docent inspelen op wat leerlingen willen leren, aankunnen en waar ze zitten qua niveau. Een docent kan het dan in didactische mootjes hakken. Dat is toch een van de basisprincipes van het lesgeven.

TS: Werden er digitale eisen aan u gesteld als docent op een universiteit.

LC: Er was wel een keer sprake van dat ik bijscholing moest krijgen. Voor mijn kwalificatie voor het beroepsonderwijs. Terwijl ik vermoedelijk een van de beste docenten ben in mijn faculteit. Met de meeste ervaring en de meeste praktijk. 

TS: Hoe heeft u vastgesteld dat u een goede docent bent?

LC: Ik werd in mijn werk drie keer per week geëvalueerd. Dus daar moet wel iets van waar zijn, dat kan niet anders natuurlijk. Iedere cursus die ik geef, daar is een evaluatieformuliertje voor. En bij iedere klant wordt er geëvalueerd. Dus ik heb het beroep denk ik waarbij de visie op jezelf en hoe anderen naar je kijken buitengewoon consistent is.

TS: Is feedback essentieel voor de veranderkundige?

LC: Zeker. Feedback komt uit die wereld van leren en ontwikkelen en groeien. En dat is natuurlijk ook de essentiële wereld van het onderwijs. Leren, ontwikkelen, groeien, ontdekken, nou ja, al die woorden, al die groene woorden, die horen bij het onderwijs. 

TS: Ik heb De Staat van het Onderwijs (jaarlijks rapport van de Onderwijsinspectie) nauwkeurig gelezen en ze gaan dit jaar echt inzetten op het teamleren en feedback dit jaar. En ze gaan inzetten op de theory in use en de espoused theory. Waar sta als bestuur voor en hoe uit zich dat in het klaslokaal? Hoe kijkt u daar tegenaan? Welk doel zit daarachter?

LC: Geen idee. Het zijn een paar labels waar ze geen buil mee kunnen vallen. Het is politiek hè. Het is de gele wereld. Het hoofd boven water houden en je vingers niet branden. Het doel is niet om iets te realiseren, absoluut niet.

TS: En dat staat dus eigenlijk best wel-die gele wereld-in schril contrast met de groene wereld waarin wij zouden willen zitten.

LC: Ik vind heel veel scholen nog heel politiek intern. 

TS: Zou een onderwijssyteem zonder politieke link bestaansrecht hebben?

LC: Nee, dat kan niet.

TS: En waarom zou dat niet kunnen?

LC: Wat de politiek toevoegt aan het onderwijs is coherentie vanuit de maatschappij. Dat wij belastinggeld mogen uitgeven aan het onderwijs is een verdienste van de politieke wereld.

TS: En al die onderwijskundigen dan, die hebben toch veel beter zicht op wat werkt in het onderwijs dan al die politici?

LC: Ja, maar je mag toch niet de verbinding met de maatschappij en je subsidiegever verspelen?

TS: Ik ga ervanuit dat de onderwijskundigen heel goed weten wat er speelt in de maatschappij.

LC: Ja, maar het zijn onderwijskundigen, geen politici.

TS: Kijk, want ik vraag dat omdat ik denk dat politici met hun kleur, met hun politieke kleur een enorme stempel drukken op het onderwijs. Misschien iets te groot. Neem passend onderwijs, ik weet niet of u die interventie kent en weet wat dat voor implicaties heeft voor de docent in de klas. Zo komen leerlingen met gedragsstoornissen die normaal naar het speciaal onderwijs zouden gaan naar reguliere scholen want meneer Dekker pleit voor de inclusieve samenleving. Dat is nogal politiek gekleurd als je het mij vraagt. Of het goed is voor de leerling, of het goed is voor het onderwijs, ik durf het te betwisten.

LC: Ja, maar je ziet nu al…in die paar zinnen die je gebruikt, daar komen al een paar van die ambigue woorden in voor die geen handen en voeten hebben.

TS: Zoals.

LC: Passend onderwijs.

TS: Nou, dat is heel duidelijk afgekaderd het passend onderwijs, dat lijkt mij niet ambigue.

LC: Een inclusieve samenleving. Het is helemaal geen inclusieve samenleving hier. We hebben mensen allemaal in hokjes gezet. En het passend onderwijs, dat lijkt wel een handige bezuinigingsmaatregel. Afschaffen van het speciaal onderwijs. Zo kan je ernaar kijken.

TS: Zo kijken heel veel mensen ernaar. Zo zie ik het ook wel. Want ik zie dat leerlingen met speciale onderwijsbehoeften verdrinken in het reguliere onderwijs.

LC: Ja, en zo is op eenzelfde manier in de jeugdzorg ook zoiets gebeurd de afgelopen paar jaar. Dat nu ook een heleboel mensen tussen de wal en het schip vallen. Dat is ook een bezuinigingsdoelstelling.

TS: Welke invloed hebben veranderkundige inzichten op succesvolle scholen? Heeft u daar onderzoek naar gedaan?


LC: Nee, daar heb ik geen onderzoek naar gedaan, maar ik kan er wel iets over zeggen. Ik heb met heel veel leidinggevenden in het onderwijs gepraat. En wat ik gemerkt heb is dat op die goede scholen mensen werken die goed weten waar ze mee bezig zijn. Echt goede scholen hebben geen veranderkundigen nodig, die weten al hoe het werk. Daar is dat veranderkundige aspect als het ware ingebouwd in de kennis en ervaring van de mensen die daar werken.

TS: Is dat louter ervaring, of kan je mensen ook opleiden?

LC: Ja, dat kan wel. Maar het moet dan toch op een of andere manier verankerd worden in die school. Op het moment dat je het op het niveau van de school bekijkt, dan mag het niet weer aan die ene persoon hangen, dan moet het wel iets gedeeld zijn van een groep.

TS: Een shared vision.

LC: Ja, zoiets. En dat kost tijd en energie.

TS: En dat is net iets waar we te weinig van hebben in het onderwijs. Ik lees nu het boek The New Meaning of Educational Change van Michael Fullan. Daar wordt ook in beschreven dat structurele veranderingen veel tijd in besg nemen. 

LC: Fullan ken ik nog uit z’n jonge jaren. Toen ik nog op het KPC werkte hebben we een aantal keer samengewerkt. Hij is een echte veranderkundige denker. Het soort waar je echt wat aan hebt. 

TS: Volgens Fullan duren kleine systeemherzieningen drie tot vijf jaar. Grote stelselwijzigingen nemen al gauw acht jaar in beslag. U had het zojuist over 20 jaar. Hoe kunnen we in Nederland ooit een stelsel wijzigen als we iedere vier jaar een nieuw kabinet hebben?

LC: Ik heb laatst iemand ontmoet die een volledig nieuw belastingstelsel voor Nederland heeft ontworpen. Waarvan hij kan aantonen dat het rechtvaardiger is. Het helpt juist mensen aan de onderkant heel erg. Maar het is ook veel simpeler en we schaffen een groot aantal dingen af . Maar het huidige stelsel veranderen naar zo’n nieuw stelsel, dat kost 20 jaar. Waar halen we die 20 jaar vandaan? En zo moet je ook naar het onderwijs kijken denk ik. Of de zorg. Zo rond 2005 is er een grote omslag gemaakt in de zorg waarbij de rol van de zorgverzekeraar sterker is geworden. Dat is eigenlijk ook zo’n stelselherziening en dat is nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Maar niemand haalt het in z’n hoofd op politiek niveau om nog een keer een stelselherziening te doen, dat is ondenkbaar.

TS: Kan je dat niet gefaseerd doen dan? Waarom in één keer? Dat klinkt zo heftig zo een stelselherziening. Kan je een verandering niet in kleine brokjes aanbieden zodat het overzichtelijker wordt?

LC: Ja, maar dan is het geen stelselherziening meer. 

TS: Nou, misschien wel, als je over 20 jaar heen steeds een dingetje aanpast zodat het niet zo heftig aankomt in de koppies van de mensen die het moeten doen. Want wat krijg je dan als je zeg ‘nou, 20 jaar, die tijd hebben we niet in de politiek’ en dat klopt, we hebben vier jaar de tijd ongeveer. Maar dan hoeven we dus nooit te veranderen. Hoe stap je daar nou overheen? Ik ben van mening dat het onderwijs wel wat eigentijdser mag. Dat is ook weer zo’n containerbegrip. Maar meer op maat. Ik pleit voor een maatwerkdiploma bijvoorbeeld. Waarbij leerlingen niet in een mavo-klas worden gepropt omdat ze toevallig niet zo goed zijn in Nederlands, maar wel wiskunde en Duits op havoniveau kunnen. In Nederland wordt gekeken naar je slechtste vak. Wat mij betreft gaan we dat anders doen.

LC: Dat lijkt mij niet zo ingewikkeld.

TS: Toch heeft het een flinke impact op het stelsel. De volgende maand praat ik met professor dr. Henriëtte Maassen van den Brink, de voorzitter van de Onderwijsraad. De raad heeft recentelijk een rapport geschreven waarin wordt gesteld dat een maatwerkdiploma leidt tot een daling van de civiele waarde van het diploma. Ken u het begrip maatwerkdiploma?

LC: Ja.

TS: Wat zijn uw gedachten over het maatwerkdiploma?

LC: Nou ja, dat is dat je iedere leerling iets geeft dat bij hem past. En dat heeft natuurlijk repercussies voor de civiele waarde van een diploma, dat kan niet anders. Voor mij is het geen omstreden onderwerp. Je kunt het doen of je kunt het laten. Ik zie het wezenlijke er niet van in als ik eerlijk ben.

TS: In hoeverre is de universiteit in staat geweest maatwerk te bieden voor studenten?

LC: Niet. Die kunnen helemaal niets. Als je praat over de inertie van po- of vo-scholen, dan is het bij het universitaire onderwijs nog drie keer erger. Daar heb je wel een organisatie met een college van bestuur en met decanen, met faculteitsbesturen, maar de verbinding tussen wat zij doen en wat er op de werkvloer gebeurt is 0,0. Dat heeft niks met elkaar te maken.  

TS: Ik zie dat universiteiten steeds meer gedeelten van hun opleidingen aan bedrijven aanbieden. Ze proberen bepaalde maatwerktrajecten aan te bieden  omdat het commercieel aantrekkelijk is. Maar dat is natuurlijk een ander soort maatwerk dan de studenten geboden wordt.  

LC: Ik heb al mijn maatwerk via Twynstra Gudde gedaan, nooit via de universiteit.

TS: U bent ondertussen met pensioen. Aan wie heeft u het stokje doorgegeven? Wie zijn de volgende generatie veranderkundigen?

LC: Hans Vermaak is de volgende generatie. Die is tien, twaalf jaar jonger dan ik en die wordt beter dan ik ook, dus dat is alleen maar mooi.

TS: U begeleidt op dit moment uw laatste promovendus. En als dat is afgerond, wat staat er dan op het programma?

LC: Ik ben inderdaad bezig met de laatste promovendus. Dat mag je doen tot je 70ste. Ik heb een eigen bedrijfje nu en ik doe nog wel wat voor klanten die ik goed ken. Maar alleen als dat voor mij ook leuk is en anders doe ik het niet. Dan zeg ik ‘ik ben met pensioen, ga maar naar Hans Vermaak of Jaap Boonstra.’ Mensen die ook wel een beetje met dezelfde dingen bezig zijn als ik.

TS: En in hoeverre is Amerikaanse veranderkundige literatuur relevant voor de Nederlandse context? In Fullan’s boek The New Meaning of Educational Change komt hij met veelal Amerikaanse voorbeelden op het gebied van veranderen. Amerika is toch een andere context met een ander soort hiërarchie op de werkvloer. In hoeverre kan je onderzoeksresultaten die uit het buitenland komen generaliseren voor Nederland? 

LC: Ik heb ook lesgegeven in Amerika. En als je op de werkvloer komt-op een school met leerlingen in dit geval- dan lijkt het allemaal ontzettend veel op elkaar. Dan is het allemaal nog zo verschillend niet.

TS: Wat heeft de publicatie van het boek Leren Veranderen voor u teweeg gebracht? Wat heeft het voor gevolgen gehad. 

LC: Het boek is meer dan 150.000 over de toonbank gegaan wereldwijd. Dat is een ongekend resultaat voor een professioneel boek. En ja, de laatste 20 jaar van mijn loopbaan zijn daar wel mee ingekleurd zal ik maar zeggen. Dus aanvankelijk heb ik het heel erg gebruikt om les te geven aan anderen, maar ik heb ook later onderzoek gedaan. En ik ben de laatste vijf jaar erg druk bezig geweest om het ook wetenschappelijk te valideren in internationale tijdschriften. Dat is nu allemaal rond. Ik ben nu met een laatste artikel bezig samen met Hans Vermaak over een onderdeel dat we nog niet goed beschreven hebben. Dat past voor mij in een doos van 20 jaar theorieontwikkeling rond die kleuren.

TS: Wat staat er nog open aan onderzoek? Welke projecten zal Hans Vermaak voortzetten? Welke wetenschappelijke onderzoeken?

LC: Hans heeft net weer een boekje geschreven. Een populair boekje over veranderen. Hij ervoor gekozen om te zeggen ‘Ik wil dat de man in de straat het beter begrijpt.’ Dat is een heel andere keuze, geen wetenschappelijke. Voor mij is het in ieder geval klaar. Ik laat het onderzoek graag aan anderen over. Ik ben aan het schilderen en aan het genieten van mijn kleinkinderen. 

TS: U heeft ook in een interview gezegd dat u de wetenschap wilde verbinden met de praktijk.


LC: Dat moeten anderen nu doen hè. Dat is een enorme klus. Dat moet jij doen.

TS: Als u kijkt naar de politiek vandaag de dag. Wat is dan uw boodschap aan de politiek?

LC: Ik heb in de loop der tijd veel compassie gekregen voor de politiek. Met compassie, daar bedoel ik mee dat ik ook wel een beetje met ze te doen heb. Want het is helemaal geen makkelijk vak dat ze uitoefenen. En het geldt wat mij betreft ook voor managers. Er is ook een tijd geweest dat ik dacht een manager moet dit en dat en dat, maar ja, als je er zelf zit, wat ga je dan doen? En zo ga ik ook met mijn decaan om, dat is mijn baas op de universiteit. Ik zou het niet willen zijn.  Maar mensen die op die plek zitten, daar heb ik toch wel een beetje medelijden mee. Wat moeten ze toch met ontzettend veel zaken rekening houden. Door die benadering ben ik milder geworden richting politiek en andere functies.

TS: En wat zou u kunnen meegeven vanuit uw expertise waar Den Haag beter van wordt of waar een volgend kabinet beter van wordt?

LC: Ik weet het niet. We hebben voor het onderwijs een grote evaluatie gehad met een Tweede Kamercommissie met Dijsselbloem als voorzitter. 

TS: Ja. Tijd voor Onderwijs, die evaluatie bedoelt u? En die was niet mals.

LC: Nee, maar ja, schieten we er iets mee op?

TS: Niets. De Onderwijsraad heeft achteraf nog onderzoek gedaan naar de lamgetermijneffecten van het Dijsselbloem-rapport. Die waren marginaal.

LC: Het was eigenlijk een manier van de politiek om zichzelf een spiegel voor te houden. Ze hebben erin gekeken en gezegd ‘nou ja, het moet dan maar een beetje anders.’ En ik heb het gevoel dat het dan gewoon allemaal doorgaat zoals we het altijd al deden. Eigenlijk is mijn boodschap voor het onderwijs-ik heb hem nu wel scherp-als je denkt dat je iets leuks of interessants of belangwekkends kan doen voor het onderwijs, doe het. Doe het zèlf en wacht niet op Den Haag. Er zijn iedere dag…, nou ja, iedere dag is misschien een beetje overdreven, maar iedere dag zijn er ook weer mensen die zeggen ‘ik ga een eigen school oprichten met mijn visie en waar ik in geloof.’ Prima. Wat niet zoveel helpt is alsmaar mensen zoeken, actoren die het dan namens jou zouden moeten doen. De overheid dit of dat of zus en zo. Dat hoor ik dus ook al mijn hele leven lang. Als ik de overheid was dan zou ik ook denken Waarom moet dat allemaal? Waarom moeten wij dat doen?

TS: En was ik heel erg meen te horen in uw verhaal is en wij/zij-denken. Dat komt steeds terug. 

LC: Ja, dat heb ik dus heel veel gezien en dat is volstrekt onpolitiek. Daar het je helemaal niks aan. Dus als je als land je onderwijs wilt verbeteren, dan moet je dus niet wij/zij hebben, want dan moet je het samen doen. Als je als school je onderwijs wilt vernieuwen moet je het ook samen doen.

TS: Heeft u voorbeelden van landen waar dat wel goed werkt? Waar het echt wij is?

LC: Nee, ik geloof niet dat ik die ken nee.

TS: Ik denk ook niet dat het kan bestaan zolang de politiek zo’n zwaar stempel drukt op het onderwijs.  Politiek betekent verschillende en tegenstrijdige belangen en dat je nooit 100% draagvlak krijgt voor veranderingen in het onderwijs.

LC: Nee.

TS: Dus zolang die twee met elkaar verbonden zijn komen we nooit tot echte veranderingen in het onderwijs.

LC: Dat is niet alleen politiek dat je nooit iedereen allemaal achter je kan hebben.  Dat is gewoon…

Aan tafel bij professor De Caluwé op een mooie zomerdag in augustus 2017

TS: Het leven.

LC: Het leven ja. Zo is het leven. Politiek is daar ook een weerslag van. Die kunnen ook niet anders. Je kunt je wel irriteren aan de politiek, maar daar verandert die niet mee.

TS: Dat vind ik een mooie boodschap om mee af te sluiten.

LC: Er wordt mij weleens verweten dat ik een beetje negatief ben. Maar zo zal ik het zelf niet noemen. Ik noem mijzelf realist.

TS: U, negatief?  Ik heb een pitch van u gezien op YouTube waarin u zegt ‘na 1000 presentaties of 20.000 presentaties probeer ik het toch vanuit humor interessant te houden.’ Ik weet ook dat Simon Sinek niet meer kan vertellen over het Why van veranderen. Het komt hem z’n strot uit. Het lukt hem gewoon niet meer. U heeft het toch 20 jaar gedaan. Is humor altijd de doorslaggevende factor geweest?

LC: Ja, voor mezelf ook om me op de been te houden. Dus om er toch een beetje relativerend in te staan en niet teveel zelf in te geloven allemaal.

TS: Geeft u nog steeds presentaties over dit onderwerp?

LC: Ja. Maar het liefst dus ook wel voor mensen die ik goed ken en waar ik dus ook een beetje relativerend kan zijn.

TS: Waarvan u weet dat ze wel bestand zijn tegen uw gevoel voor humor?

LC: Ja. Omdat humor wel een hele sterke impuls voor veranderen is, want in humor worden soms dingen gezegd die men anders niet wilde horen of kan horen. In die zin is humor af en toe geneeskrachtig.

-Einde interview-